WIM BLOG ARCHIEF

 

65. KORT RECLAME

 

Een reclameboodschap moet kort zijn. Dan is ze makkelijker op te nemen. Daarom snapte ik meteen de boodschap die ik op de TV hoorde. Ondanks dat ik een dove aan het worden ben. “Hoe voelen uw oksels na het scheren? ”. Ik greep naar mijn kin. Maar daar zitten mijn oksels niet. De boodschap van Dove was dus toch nog even een raadsel.

 

Wim van den Bremen, 3 augustus 2016

 

64. WAT ZIJN DAT BELGEN

 

België is één van mijn favoriete landen om te bezoeken. Zowel in Wallonië als in Vlaanderen kwam ik veel en graag. Belgen zijn makkelijk toegankelijk en vriendelijk. Dat was tot nu toe mijn beeld van hen. Maar sinds mijn laatste bezoek tijdens het EK-voetbal 2016 roepen de Belgen vragen bij mij op. Dat toegankelijk en vriendelijk blijft. Maar er zijn nog andere eigenschappen die je van hen moet kennen. En die veel moeilijker te doorgronden zijn.

 

Dat ze in de politiek ruzie hebben tussen Nederlandstaligen en Franstaligen is bekend. Ook al merk je dat in de praktijk niet zo. Walen spreken bijna geen Nederlands en onder de Vlamingen zijn er velen die de Franse taal wel beheersen maar hem bij voorkeur niet gebruiken. Dat is heel menselijk. Bij het tot stand komen van het Belgische voetbalteam zullen beide talen wel door elkaar worden gebruikt. Al hoor ik de Franse tegenhanger van De Rode Duivels nooit uitspreken. Bij het aanmoedigen van het elftal verwacht je dan ook zowel Franse als Vlaamse leuzen, afhankelijk van waar je bent. Maar dat is toch niet zo. Een Belgische ondernemer is al vroeg een campagne gestart met alle aanmoedigingen op vlaggen, spandoeken en gevelreclames in het ….Engels. En daar hangen de steden en dorpen nu vol mee. Eén van die spandoeken spreekt in het groot uit: BELGIUM.

 

Vele Nederlanders bekijken al jaren hun geliefde sportwedstrijden op de Vlaamse TV. Daar hebben ze het niet over koken en koffie. Er zitten daar geen honden. Het is daar heel gezellig omdat ze daar gewoon over die voetbalwedstrijd praten. Wat direct opvalt is dat aan de Belgische commentaartafel vrouwen zijn aangeschoven. Onze zuiderburen weten al lang dat vrouwen net zo gepassioneerd kunnen zijn van hun sport. En daar dan ook deskundig commentaar op kunnen leveren.

 

Wie ook aanschuift is Jan Mulder. De Winschoter schoenmakerszoon die populair is geworden tijdens en na zijn carrière bij het Brusselse Anderlecht. Hij fulmineert, draaft door en geeft vakkundig commentaar. De Belgen zijn er dol op. Wie ook aanschuift is de zoon van Jan, Yoeri Mulder die veel rustiger commentaar levert dan zijn vader. Maar deze pure Nederlander wordt ook uitverkoren samen met de eigen Vlaamse sterren van weleer. Terwijl beiden ook regelmatig heen en weer reizen tussen Brussel en Hilversum.

 

Dat zo’n gedraai om de eigen identiteit ook kritiek oplevert is logisch. Dus heeft het Vlaamse parlementslid Jan Peumans van de N-VA, een Wildersachtige, in het Vlaamse parlement Belgische vlaggetjes weggehaald. Toen hij daarop werd aangesproken verweerde hij zich door te stellen dat de vlaggetjes commerciële reclame waren van de restauranthouder in het gebouw. Maar toen er discussie kwam zei hij dat het de taak van het Vlaamse parlement is om Vlaanderen uit te dragen in de wereld, niet België. Andere Vlaamse parlementariërs lachten zich daarover krom en maakten grappen door zelf Belgische vlaggen op te hangen. Volgens een politicoloog kunnen de mensen van de N-VA de Duivelsgekte niet begrijpen. Ook hierin is de bevolking verder dan populistische politici. Maar de naam zegt het al, un peu. En toen de Belgen zich plaatsten voor de volgende ronde werd de formule België meteen veel sterker. Jammer dat ze nu uit het toernooi zijn. Want ik had de discussie graag aangehoord over aan wie het lag dat ze wonnen. Discussies over verliezen zijn altijd hetzelfde en daarom niet zo interessant. “De hel dat zijn de anderen” zei Jean Paul Sartre.

 

2 juli 2016

Wim van den Bremen

 

63. DE VREEMDGANGER

 

In het brede reformatorische landschap van de Nederlandse kerken is er één kerk, die nog reformatischer is. Het is een plaatselijke kerk die niet is aangesloten bij de Raad van Kerken. Die een groot modern kerkgebouw heeft zonder toren. En die geen dominees kent maar een voorganger heeft. Deze voorganger heeft tot taak om de volle kerk steeds weer te doordringen van hoe zondig de mens is. En hoe God de mens daarvoor laat boeten.

 

De voorganger is een populaire man in de kerkgemeenschap. Hij is door de mannelijke kerkleden uit eigen kring aangesteld als voorganger. Hij wordt dan ook graag door de kerkleden geraadpleegd over allerlei zaken die het leven met zich meebrengt. Zo heeft hij zich uitvoerig bezig gehouden met het leed van een ongehuwde vrouw. Dat heeft hij zodanig uitvoerig gedaan dat er geruchten ontstaan over zijn verhouding met die vrouw. Of het waar is of niet, op een bepaald moment gonst het in de kerkgemeente over allerlei intiemere details van die verhouding. De voorganger raakt in opspraak. En de kerkgemeente raakt verdeeld over hoe ze de voorganger moeten behandelen. Sommigen hebben onthouden dat de mens zondig is, ook al is hij voorganger. De anderen vinden dat het vertrouwen in de voorganger is geschonden. De voorganger blijft, maar de kerk is niet meer bezig met de zondigheid van de mens, maar met de zondigheid van de voorganger.

 

Adri is een slimme man, hij is lector aan een universiteit. Hij is opgegroeid in een groot gezin dat ook is aangesloten bij deze kerkgemeenschap. Hij vindt dat het vertrouwen in de voorganger erg belangrijk is. En samen met anderen verlaat hij de kerkgemeente om zich aan te sluiten bij een andere kerk.                                                                                           

 

Dat is een heel moeilijk besluit. Want hij is van kinds af aan met zijn ouders meegegaan naar die kerk. Hij heeft daar zijn vrouw leren kennen. Veel van zijn vrienden en kennissen heeft hij via de kerk opgedaan. Toen de kinderen de deur uit gingen ontmoetten ze elkaar zondags in de kerk. En rondom de dienst hielden ze elkaar op de hoogte van het wel en wee van de familie.                                                                                                                                 

Zijn eigen kinderen gaan er naar de godsdienstlessen en doen daar op hun beurt ook weer hun vriendjes en vriendinnetjes op. Het moeilijkste aan zijn besluit is echter dat zijn eigen familie ook verdeeld is over de kwestie. Zo blijven zijn ouders de voorganger trouw. En enkele broers en zussen blijven daar ook. Dat betekent dat de zondagse contacten vervallen. Natuurlijk zien ze elkaar straks wel weer op een andere manier. Maar er is een belangrijke familietraditie verbroken. En dat raakt Adri. Maar hij is zeker van zijn besluit. Ook al verlaat de voorganger de kerk uiteindelijk omdat hij ongeloofwaardig is geworden.

 

62. DE SCHULD VAN DIE ZWARTEN

 

In de flats is een kind vermoord. Een vierjarig kind is gedood door een Iraakse statushouder. De dader wordt snel gepakt en later veroordeeld. Maar in de flats breekt ondertussen paniek uit. Zie je wel die buitenlanders zijn gevaarlijk wordt er gezegd. Onder aanvoering van de huurdersvereniging ontstaat een hetze tegen de bewoners van de flats die in het buitenland zijn geboren. Ze worden daarin gesterkt omdat die buitenlanders meestal geen lid zijn van de huurdersvereniging. Het duurt niet lang of alles wat er in de buurt verkeerd gaat, is de schuld van de zwarten.

 

De burgemeester heeft zoiets voorzien en hij vraagt maatschappelijke organisaties die in de buurt werken of ze samen met de ongeveer 3000 bewoners van de flats iets kunnen ontwikkelen waardoor de onrust wordt gedempt. De eerste bijeenkomst van bewoners met vertegenwoordigers van de verhuurder en de organisaties uit de buurt loopt uit op een grote klaagzang. Deze keer loopt de verhuurder voorop omdat hij eindelijk een thema heeft waarmee hij bij de bewoners populariteit terug kan winnen. Dat gebeurt niet zo vaak. Vanuit de politie en de andere organisaties wordt gevraagd om meer inzicht in wat er dan allemaal fout gaat. En waar die zwarten dan de schuld van zijn.

 

Een van de wijkfunctionarissen biedt aan om samen met de wijkagent een inventarisatie te maken van de klachten en de schuldigen. Hij interviewt de huismeesters van de verhuurder om te bepalen wat en waar precies de klachten zijn. De wijkagent geeft inzage in de zaken waarvoor de politie is gebeld. Maar beiden zijn gehouden aan een geheimhoudingsplicht. Daardoor kunnen de problemen niet met naam en adres geduid worden. Na enig zoeken en overleg wordt een manier gevonden om te voldoen aan de geheimhouding, maar toch inzicht te geven in de problemen.

 

Het gemaakte overzicht maakt duidelijk dat het gros van de problemen te maken heeft met bewoners met psychische klachten. Soms is er sprake van dronkenschap of een burenruzie. Maar de psychische problemen geven veel overlast. Er is in het overzicht bij vermeld of de bewoner die het betreft autochtoon of allochtoon is. Dan blijkt dat het aantal allochtone veroorzakers in verhouding tot het aantal autochtone schuldigen vergelijkbaar is met de bevolkingssamenstelling. Voor een beter inzicht zijn de cijfers vergeleken met landelijke cijfers. En ook daarbij blijkt dat het aantal incidenten niet groter is dan elders.

 

De vergadering met de bewonersvertegenwoordigers waarin de cijfers gepresenteerd worden verloopt heel kalm. Men heeft gezien dat er voor het verzamelen van de gegevens zorgvuldig is gewerkt. En men wil de cijfers als waar accepteren. Bij de presentatie herkennen de bewoners wel de probleemgevallen ook al worden ze niet met naam en adres vermeld. De verhuurder laat een andere medewerker een programma maken om allochtone bewoners meer bij de gezamenlijkheid te betrekken. Ondertussen is de dader van de moord veroordeeld en keert de rust terug.

 

Maar de in het buitenland geborenen blijven met de nek aangekeken worden. Alleen krijgen ze nu niet meer direct de schuld van alles.

 

1 juni 2016 Wim van den Bremen

 

61. EEN WERELDS WONDER

 

Het was bij een snoeicursus dat ik haar voor het eerst ontmoette. Ze vertelde dat ze fruitbomen in de tuin had en wilde leren hoe je daar mee om moest gaan. Hoewel de cursus duidelijk en praktisch was, zagen we aan haar, dat ze twijfels hield. Omdat we samen naar huis reisden spraken we nog wat na. Ze vertelde dat ze bij de eerste snoeibeurt toch wel graag begeleiding ontving van iemand die het vaker had gedaan. En zo spraken we af, dat ik langs zou komen om te helpen.

 

Ik werd verwacht. Maar het was ook al snel duidelijk dat haar echtgenoot vond dat hij het snoeiwerk zelf moest doen. Omdat je voordat je begint altijd eerst samen af moet spreken wat je gaat doen stelde ik de eenvoudige vraag wat ze met de eerste van hun fruitbomen wilden. En wat ze verwachtten.

 

Die vraag was te moeilijk. Het bleek dat daar al vele huiselijke discussies over waren gevoerd zonder dat het tot een gezamenlijke opvatting had geleid. De een vond dat hij goed gesnoeid moest worden en de ander vond het allemaal zonde. Hij moest gewoon gekapt worden omdat de boom haast niet bloeide en dus ook bijna geen appels vormde.

 

Omdat de boom in de vele jaren dat hij daar stond nooit goed verzorgd was, stelde ik voor om eerst wat grote takken die te dicht bij elkaar stonden weg te halen. Dat gebeurde. En ik beloofde het volgende seizoen terug te komen.

 

Dat gebeurde. Op het afgesproken tijdstip stond de echtgenoot al weer klaar met al zijn snoeigereedschap. Opnieuw stelde ik de vraag wat ze van de boom verwachtten. Hoog of laag, mooi bloeiend of weinig maar groot fruit. Het jaar na mijn vorige bezoek had geen nieuwe inzichten opgeleverd. En dus mocht ik getuige zijn van een hevige echtelijke woordenstrijd. Die werd alleen nog net beschaafd gevoerd, omdat ik er bij stond. Het was nu duidelijk dat de twijfels van de vrouw bij de snoeicursus niet over het snoeien gingen. Maar over de opstelling van haar man. Dáár had ze hulp bij nodig.

 

Omdat ik nu alle gebruikte argumenten kende en de discussie lang werd gevoerd, had ik alle tijd om een compromis te bedenken. Toen ze vermoeid en pessimisme uitstralend klaar waren met hun pleidooien, stelde ik hen voor om de boom een proeftijd te gunnen. We maakten een programma voor een jaar of drie. Maar met elk jaar een nieuwe beoordeling. Als de boom daar ieder jaar goed op reageerde bleef hij. En anders werd hij omgezaagd. En zo begonnen we eensgezind aan het snoeien van de taakstelling voor het eerste jaar. Ik moet zeggen dat daar weinig tegenstrijdige opmerkingen bij werden gemaakt.

 

Toen dat klaar was vroeg ik het echtpaar hoe lang ze zelf zonder voedsel konden. Ze keken me verbaasd aan. Maar ze begrepen me meteen toen ik vertelde dat een boom ook voedsel nodig heeft. Zeker als er hogere eisen aan de boom gesteld worden.

 

Op grond van ervaringen en kennis van de omstandigheden formuleerde ik een bemestingsadvies dat eveneens zonder problemen werd overgenomen. Dat wilde het echtpaar snel in orde brengen. Dat was in maart.

 

Begin mei kreeg ik het bericht dat er een wonder was gebeurd. De boom bloeide namelijk zoals hij nog nooit gebloeid had. Het was een wonder dat ik maar gauw moest komen bekijken. Nu heb ik al vele bomen zien bloeien. En ik vind het prachtig, maar geen wonder. Maar ik wenste hen veel insecten toe, zodat de bloemen bevrucht zouden raken en er ook fruit aan zou kunnen komen. Dus kom ik binnenkort een keer langs als de vruchtzetting is begonnen, om te zien of het wonder niet eigenlijk overeenstemming is tussen echtelieden.

 

Dat vind ik wel een wonder.

 

27 april 2016 Wim van den Bremen

 

60. HOE KWAM DIE KLEI EN DAT VEEN HIER?

 

Van veel oude mensen is bekend dat ze als ze ouder worden wat minder stabiel zijn. Onze aarde is al heel oud en heeft dezelfde kwaal. Zijn Noord- Zuid as of de as tussen de beide polen ligt niet altijd op dezelfde plaats. Dat schijnt volgens wetenschappers de reden te zijn dat het klimaat op aarde regelmatig verandert. En dat regelmatig is dan om de heel veel duizenden jaren. We hebben wetenschappers nodig die zo oud kunnen worden om dat vast te kunnen stellen.

 

Dat is dus iets anders dan de opwarming van de aarde die wij met onze grote behoefte aan fossiele brandstoffen veroorzaken.

Door die verandering van poolassen heeft ons deel van de wereld te maken gehad met ijstijden. De laatste was zo’n 14000 jaar geleden. In een ijstijd zag Noord Europa er uit als Groenland in de winter. Er was sneeuw en een dikke laag ijs. Door de temperatuurverschillen in de zomer en de winter bewoog dat ijs. Het vormde gletsjers die heel langzaam van de bergen af schoven. Door dat bewegen schuurde het ijs over de stenen ondergrond.

 

Door diezelfde seizoenverschillen zakte er ’s zomers dooiwater tussen de steen, dat ’s winters bevroor en uitzette. Er kwam dus steen aan de oppervlakte van de berg los te zitten dat door de gletsjer werd mee geschoven. Als het weer zomer werd bleef de losse steen op de plek waar de gletsjer tot dan was gekomen. Zo’n hoop steengruis heet morene. Als je ooit naar een gletsjer gaat kijken, bijvoorbeeld op IJsland zie je dus aan de voet van de gletsjer die hopen steengruis liggen. De Hondsrug in Drenthe, De Holterberg en de Lemelerberg in Overijssel en de Woldberg op de Veluwe zijn restanten van morenen uit de voorlaatste ijstijd.

 

Na de laatste ijstijd viel de dooi in. Het ijs smolt en het vormde samen met de gevallen regen, grote onstuimige rivieren die vanaf het hoge Noorden en Midden van Europa naar het westen stroomden. Dat water nam het materiaal van de morenen mee en legde dat neer in onze streken tot aan Engeland toe. Dat is voor ons belangrijk omdat bijna al de huizen in dit gebied met hun heipalen stevig op die zand/grindlaag staan.

 

Het ijs dooide geleidelijk verder. Er bleven dus rivieren water aanvoeren. Er waren gedeelten ijsvrij. Daar begonnen minuscule plantjes te groeien. Dat landschap zag er toen net zo uit als nu de toendra in Siberië.

Een van de grote rivieren in dit gebied was ook toen al de Rijn. Er waren geen dijken, dus de Rijn stroomde vrijuit door onze streken. En het vormde een delta met vele stromen die naar zee liepen. Wat nu de Hollandse IJssel is was een van die stromen. Toen het ijs in Noord Europa gesmolten was voerde de Rijn alleen nog regenwater en dooiwater uit Midden Europa af. Het eerder neergeslagen materiaal rolde mee, brak en werd steeds kleiner.

 

U weet allemaal dat water altijd naar het laagste punt stroomt. Dat waren toen en nu onze streken die daarom terecht Nederland zijn genoemd. Als het water hard stroomt, kan het zwaarder materiaal mee nemen. Als het langzaam stroomt, neemt het alleen licht slib mee. Water stroomt ook sneller als het een groter hoogteverschil moet overbruggen. En als het door vlak land gaat stroomt het langzaam. Daardoor heeft de Rijn bovenstrooms tot Keulen grof materiaal afgezet. Tussen Keulen en Gorkum werd minder zwaar slib, zand, afgezet. En vanaf Gorkum naar zee was het nagenoeg vlak waardoor het water minder hart stroomde. Daardoor werd hier het kleinste en lichtste materiaal afgezet en dat noemen wij klei. Die klei kwam dus terecht op de bodem van de stroom en direct naast de rivier. Omdat het rivierwater als het buiten de stroom kwam over een grotere oppervlakte werd verspreid, ging het nog langzamer stromen. En sloeg het laatste slib, dicht bij de rivier neer. Dat noemen wij nu rivierklei.

 

Nadat de rivieren na de ijstijd het zand hadden aangebracht, ging dat zand, als het droog was stuiven. Er werden duinen gevormd. Die duinen waren overal op de grens van zee en land. In dit gebied waren ze ook. Bekend zijn de bulten in het landschap in de buurt van Nieuw Lekkerland en Bleskensgraaf. Dat zijn hoge oude zeeduinen van vroeger. Ook langs rivieren waar zand was afgezet ontstonden ze. Langs de zee vormden die duinen een scheiding tussen de zee en het achterland. Als er dus met de rivieren veel water werd afgevoerd werd dat tegengehouden door die duinen. En zo ontstonden achter de duinen grote plassen met water uit de rivier. Dat water stroomde niet meer. Het slib was afgezet naast de rivier. Dus het water was schoon. Daar groeiden planten in. Die planten gingen weer dood. Als dat duizenden jaren doorgaat vormt zich de veenlaag van vele meters dik die we kennen in onze omgeving.

Zo zijn dus de klei en het veen hier gekomen. Ook nu gebeurt dat nog. Alleen hebben we de rivieren nu zo gereguleerd, dat het slib in de rivier blijft. En we regelmatig moeten baggeren. En het veen groeit nog slechts op die plaatsen waar we geen ontwatering hebben gemaakt. En dat zijn er niet zo veel.

 

20 april 2016 Wim van den Bremen

 

59. DE ARGENTIJNSE ECHTGENOOT

 

Lisanne heeft een grote familie. De kinderen, neven en nichten, zijn uitgewaaierd. Eén van hen is voor zijn werk in Argentinië terechtgekomen. Daar heeft zij een man ontmoet waarmee ze nu al jaren samen woont. Die Argentijnse man heeft een broer die ondanks zijn goede opleiding in Argentinië niet echt aan het werk komt. De economische omstandigheden zijn daarvoor te slecht. Daarom vat hij het plan op om het in Europa te proberen. Maar daar is het moeilijk om aan een verblijfsvergunning te komen. Daarom wordt er in de familie gekeken hoe dat kan worden opgelost. Alle neven en nichten worden benaderd om te zien of zij een oplossing weten. Na lang wikken en wegen vinden ze een nicht, Yvonne, die wel bereid is te helpen. Ze heeft een lat- relatie, maar ze is niet getrouwd. Zij is bereid om met het aangetrouwde familielid te trouwen om zo een verblijfsvergunning aan te kunnen vragen.

 

In Argentinië wordt eenvoudig getrouwd. De nieuwe echtgenoten gedragen zich zoals het een pas getrouwd echtpaar bij de huwelijksvoltrekking betaamt. Er wordt op de ambassade wel Spaans gesproken maar de nieuwe echtgenoot wordt, als hij zijn visum ophaalt, op het hart gedrukt om snel de Nederlandse taal te leren. Hij trekt in bij Yvonne die een groot huis heeft waar wel ruimte is voor een langdurige gast.

 

Dan belt de vreemdelingenpolitie. Met de vraag of mevrouw en meneer even op het bureau langs willen komen. Zij krijgt een hele reeks vragen voorgelegd over hoe zij en haar nieuwe echtgenoot samen leven.

 

Omdat het niet de eerste relatie van Yvonne is kan zij op alle vragen geroutineerd antwoord geven. De vragen zijn soms heel persoonlijk, maar ze begrijpt dat er alle reden is om de vragen te stellen. En omdat de politieman geen Spaans spreekt vraagt hij de echtgenoot nergens naar. Die knikt als hij denkt dat het goed is.

 

Aan het einde van het verhoor vraagt de politieman aan Yvonne begrip voor zijn taak. Met haar is het in orde, maar mevrouw zal begrijpen dat er in een tijd van zoveel schijnhuwelijken kritisch naar relaties met mensen buiten de EEG wordt gekeken. Yvonne zegt daar alle begrip voor te hebben.

 

De nieuwe echtgenoot vindt al snel elders in het land een baan waarmee hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien. Hij kan daar ook geschikte woonruimte vinden. Hij meldt zich steeds netjes bij de vreemdelingenpolitie. Regelmatig vliegt hij naar Argentinië om zijn toekomstige vrouw te voorzien van goede inburgeringcursussen Nederlands. En Yvonne gaat nauwelijks gestoord door in haar lat relatie.

 

Zodra de tijdelijke verblijfsvergunning omgezet kan worden in een permanente wordt het huwelijk met Yvonne ontbonden. Ondertussen heeft zijn toekomstige vrouw voldoende geleerd om in Buenos Aires het inburgeringexamen met succes af te leggen. En kan de procedure voor haar overkomst in het kader van gezinshereniging worden afgewerkt.

 

Als dat allemaal achter de rug is gaat de Argentijnse echtgenoot op zoek naar een baan in Spanje. Met de bedoeling zich daar definitief te vestigen.

 

13 april 2016 Wim van den Bremen

 

58. GESCHIKT OF ONGESCHIKT

 

Hij was chauffeur bij een grote slachterij. Hij was sterk. Hij bracht geslacht vlees naar slagers die het zelf verder verwerkten tot al die producten die we bij een slager kunnen kopen. Over zijn schone witte overall deed hij een ineengevouwen jutezak over zijn hoofd. Dan droeg hij halve varkens op zijn rug naar binnen. In de slagerswinkels tilde hij zijn vracht hoog op om het bij de slager aan het rek te hangen. Jaren lang elke dag halve varkens of grote bonken rundvlees op zijn rug. Als je dat kon was er respect bij de collega’s. Aan het eind van de werkdag kon je aan al die bloedvlekken zien hoeveel het er die dag wel waren geweest.

 

Nu zat hij thuis. Hij was vorige week naar het ziekenhuis geweest voor de uitslag van het onderzoek. De dokter was erg duidelijk geweest. Hij mocht nooit meer iets tillen. Hij was volledig arbeidsongeschikt en hij moest zijn verdere leven voorzichtig zijn wilde hij nog iets van zijn leven genieten. Vijfenveertig jaar en helemaal kapot. Daar zat hij in zijn stoel in de woonkamer. Zittend zat hij moeilijk te doen tegen zijn vrouw.

 

Van het prachtige salaris hadden ze goed kunnen leven. Zijn vrouw had zelfs niet hoeven werken om hun huis te kunnen betalen. Ze had de kinderen opgevoed maar die waren nu ook al de deur uit. In zichzelf vroeg ze zich af wat dat moest worden. Veel minder geld en alle dagen die man thuis. En maar gefrustreerd zijn. De hele dag.

 

De buren waren oudere mensen. Zij werkte in de zorg en hij was iets in de techniek. Ze hadden geen kinderen en ze konden prima met de buren overweg. Toen de buurman hoorde dat de uitslag van het onderzoek binnen was ging hij even langs om te horen hoe het stond.

 

Hij kende zijn buurman niet terug. Als een nietig schepsel zat die onbewegelijk in zijn stoel. Hij klaagde maar en hij zuchtte. Het leek wel of er tranen in zijn ogen stonden. Natuurlijk werd er gesproken over positief zijn en zo. Maar als dat werd gezegd in deze verdrietige sfeer, klonk het heel erg ongeloofwaardig. Even later kwam de buurvrouw erbij en werd het gesprek vooral gevoerd tussen de twee vrouwen. Op een bepaald moment zei de buurvrouw zoiets als van dan ga jij toch werken tegen de echtgenote. Dan kan je man rustig het huishouden doen. Dat viel helemaal verkeerd en de chauffeur begon zo boos te reageren dat de buren zich snel terug trokken.

 

Een week later kwamen de buren opnieuw even langs. Ze waren op het ergste voorbereid. Maar ze achtten het hun sociale plicht om medeleven te tonen. Binnen gekomen zagen ze al meteen dat er iets veranderd was. De sfeer was niet bedrukt en leek normaal. Na de nodige koetjes en kalfjes zei de chauffeur dat hij veel met zijn vrouw had gesproken. Ze hadden besloten dat zijn vrouw werk ging zoeken en dat hij de huishouding ging doen. Dan kon zijn vrouw hem ‘s avonds wel helpen met de zware dingen, die hij zelf niet meer mocht doen.

 

De buren keken elkaar aan en de buurvrouw zei alleen dat ze dat een heel goed idee van hem vond. Vervolgens kregen ze het over het weer dat de laatste week zo beroerd was en dronken ze samen een biertje.

 

6 april 2016 Wim van den Bremen

 

57. DE CHINESE BUREN

 

Er komen bij de gemeente veel klachten binnen over een Chinees gezin dat tweehoog in een niet zo grote stadsflat woont. Er is veel geluidsoverlast. En er wordt geklaagd over talrijke mannen die met grote dozen in en uit lopen. Het ergste is dat het behalve overdag, ’s morgens al vroeg begint. En tot laat in de avond doorgaat. Zeven dagen in de week.

 

Nadat zo ongeveer alle vijf buren van het portiek hebben gebeld, besluit een ambtenaar van de gemeente, een kijkje te gaan nemen. Als hij aanbelt wordt er eerst niet open gedaan, terwijl er wel iemand thuis lijkt te zijn. Enkele buren doen uit nieuwsgierigheid wel open en vertellen hem nog meer details over wat ze elke dag ervaren. Volgens hen woont er een gezin met kinderen die naar school gaan. Maar er is steeds allerlei bedrijvigheid. In dat huis en op de trap. En de flats zijn niet zo jong meer en nogal gehorig. Daarom moet het ophouden, vinden ze.

 

Als de ambtenaar later in de week nog een keer komt, wordt er door een jonge, Chinees uitziende vrouw wel open gedaan. Ze spreekt heel gebrekkig Nederlands.  Hij vraagt wie hier wonen. De vrouw begrijpt de vraag niet helemaal goed , maar wijst naar achteren. Hij loopt achter haar aan de gang in en kan dan een deel van de woonkamer zien.

 

Daar ziet hij een grote werktafel waarop naaimachines staan en lappen stof liggen. Een oudere vrouw is bezig spullen in te pakken in dozen. Een man en een vrouw werken aan de naaimachines. En tussen alle spullen hangt een klein kind in een kinderstoel met een grote speen in de mond. Inderdaad, dit lijkt niet op een woonhuis, maar meer op een werkplaats. Uit het antwoord op zijn vraag wie hier wonen, begrijpt hij dat de jonge vrouw met haar kind hier wonen. Haar man is er niet. Ze zegt dat die werkt. En de anderen zijn haar moeder en vader en een zuster. Ze helpen mee om kleding te maken en te verhandelen. Terug op zijn kantoor besluit hij de woningcorporatie te bellen. Dit is geen verantwoordelijkheid van de gemeente vindt hij zelf.

 

Bij de woningcorporatie hebben ze ook veel klachten gekregen maar ze hebben nog wel wat vragen. Is het een woonhuis of een bedrijf? Wordt er echt gewoond? Wordt er Chinees gesproken in plaats van Nederlands? Zijn er vergunningen gevraagd en verleend? De gemeenteambtenaar adviseert hen zelf maar eens te gaan kijken. En verwondert zich dat dit nog niet eerder is gedaan.

 

Een maand later regent het nog steeds telefoontjes bij de gemeente over overlast. Ondertussen heeft de politie een keer ’s avonds om half elf het gezin gesommeerd stil te zijn. Maar verder is er nog niets gebeurd.

 

Geen wonder. Voor het inburgeringdiploma hoef je de Chinese werklust niet terug te schroeven naar het Nederlandse niveau. Daar is nu eenmaal geen wetgeving voor. En wat moet een ambtenaar met klachten, zonder wetten doen.

 

2 maart 2016 Wim van den Bremen

 

56. DE TOEZICHTHOUDER EN DE CONTROLEUR

 

Het is in de middag na schooltijd. In de metro zitten voor mij een paar jongens van een jaar of tien. Met een scherp voorwerp kerven ze krassen in de leuning van de stoel voor hen. Verder naar voren staan twee toezichthouders met elkaar te keuvelen. Zij moeten de reizigers het idee geven dat het veilig is in het openbaar vervoer. Ik heb het idee dat ze, voordat ik me van het krassen bewust was, van de jongens zijn weggelopen.

 

Om niet bij de jongens op te vallen, steek ik mijn hand ver in de lucht. Ik zwaai in de richting van de toezichthouders. Als één van hen mij ziet draait hij zich om naar zijn collega en praat verder.  Zodra hun gezichten weer mijn kant opdraaien zwaai ik opnieuw. Na vele pogingen komen ze toch mijn kant oplopen. Bij hun nadering houden de jongens verschrikt op met kerven.

 

Ik wijs de toezichthouders op wat de jongens deden. De toezichthouder doet vervolgens niets en probeert mij fluisterend uit te leggen dat hij daar niets aan mag doen. Ondertussen passeren we een paar haltes. Maar de jongens worden er niet uitgezet. Een toezichthouder maakt tegenover mij zijn excuses voor het niets mogen doen. Ik val van verbazing stil.

 

Maanden later zit ik in de tram. Naast mij betrapt een controleur een jonge passagier er op dat hij niet heeft ingecheckt. Dat hij is blijven zitten toen de controleur er aan kwam zegt iets over de gecalculeerde pakkans voor de jongen. De jongen vraagt aan de controleur of hij van de politie is. Waarop de controleur zegt dat hij controleur is en niet toestaat dat iemand zonder te betalen meereist. Hij sommeert de jongen bij de eerstvolgende halte uit te stappen. Dat gebeurt ook.

 

Vervolgens verontschuldigt de controleur zich tegenover mij dat ik getuige moest zijn van wat er gebeurde. Het lijkt erop of het incident voor de controleur ook spannend was. En hij dat even kwijt moet.

 

nt voor de comIk complimenteer hem met zijn rustige en doortastende optreden. We praten er op door en hij vertelt dat de jongen, als hij per ongeluk niet had ingecheckt, naar hem toe had kunnen komen om dat te melden. Dan had hij hem waarschijnlijk gepardonneerd. Maar dat intimiderende om de bevoegdheid van de controleur ter discussie te stellen, dat pikt hij niet. En dan moeten ze eruit.

 

Ik vertel hem vervolgens wat me daarvoor in de metro is overkomen met zijn collega’s. Hij zucht en zegt dat er helaas veel collega’s zijn die de confrontatie met overtreders onder de passagiers niet aandurven. Maar zo is hij niet.

 

Als ik er uit moet pakt hij mijn kaart alvast om uit te checken zodat ik makkelijker kan opstaan. We lachen elkaar begripvol toe. Het was fijn om iemand tegen te komen die gewoon doet wat hij moet doen.

 

24 februari 2016.

Wim van den Bremen

 

55. ZWART GELD

 

Ans is in paniek. Ze heeft zoveel gelezen over witwassen en de opsporingsacties van de politie, dat ze er bang van wordt. Ze praat er steeds over. Dat valt haar zwager Johan ook op. En daarom vraagt hij bij een bezoek waarom ze zo reageert op dat zwarte geld. Ans begint te trillen en te zweten. Haar mond blijft dicht. Dat gedrag kent Johan niet, dus vraagt hij door. Uiteindelijk begint Ans te huilen, ze neemt Johan apart en vertelt Johan het waarom.

 

Ans doet de financiële administratie bij een groot agrarisch bedrijf. Daar worden regelmatig op het bedrijf producten aan klanten verkocht zonder dat ze in de administratie worden geboekt. Het binnengekomen geld wordt snel meer. Klanten weten dat ze bij dit bedrijf de belasting kunnen omzeilen en ze komen steeds vaker zo kopen. En de baas vindt het wel goed. Hij is ook niet zo van het belasting betalen. De belastingdienst komt toch niet controleren. Daar denken ze kennelijk dat alles in bedrijfsauto’s via de veiling wordt verkocht.

 

Maar de baas gaat toch op safe, want hij heeft Ans gevraagd of zij het kasgeld mee naar huis wil nemen. En dat doet ze nu al maanden elke avond. Behalve het risico van belastingcontrole ziet ze ook steeds vaker bepaalde types langs komen voor de handel. Types waarvan Ans verwacht dat ze, nu ze weten dat er kasgeld is, er best een keer naar zullen komen zoeken. En ook dat houdt haar ’s nachts uit de slaap. Johan glimlacht. Hij is niet zo bang. Als Ans uitverteld en gehuild is, stelt hij Ans voor dat hij haar van het probleem verlost. Ans kijkt hem ongelovig aan. Maar Johan houdt aan. Het kan toch niet dat Ans ’s nachts niet slaapt omdat de baas zich niet aan de regels houdt. Maar Ans en haar man werken beide bij het bedrijf en ze is bang voor een conflict met de baas. Rustig vertelt Johan wat hij van plan is en hoe hij dat uit gaat voeren. Hij stelt Ans gerust. Ze zal echt geen risico lopen.

 

Een paar dagen later belt een onbekende vriend van Johan de baas op. Hij wil zijn naam niet zeggen. Maar hij vertelt de baas dat hij vermoedt dat er een zwarte kas is. De vriend vindt het niet eerlijk dat hij wel belasting moet betalen en de baas niet. En daarom gaat hij de belastingdienst waarschuwen.

 

De volgende morgen vertelt de baas aan Ans dat hij een andere oplossing voor het kasgeld wil zoeken. Ans hoeft dat voortaan niet meer mee naar huis te nemen.

 

3 februari 2016 Wim van den Bremen

 

54. De MINISTER KOMT

 

Er is veel rumoer in de pers over de werkgelegenheidsprojecten die in de omgeving worden uitgevoerd. De streek heeft een lange ervaring van zogenaamde DUW projecten. Daar werden voor de Tweede Wereldoorlog werklozen ingezet voor werk waarvoor ze vaak de vaardigheden misten. Daar ontstond toen veel kabaal over. Vanuit de politiek wordt de suggestie geuit, dat de tegenwoordige projecten niet veel beter zijn. Dat is weliswaar allang veranderd. Maar omdat de politici die veranderingen niet geloven, gaan ze uit van de oude beeldvorming.  Om de soms felle discussies in de Tweede Kamer met argumenten te kunnen beëindigen besluit de minister zelf te gaan kijken.

 

Dat moet in ons land natuurlijk volgens de protocollen die daar voor staan.  Dus vraagt de hoogst verantwoordelijke ambtenaar aan zijn provinciale medewerker om een werkbezoek voor te bereiden. Die selecteert een gemeente waar hij goede ingangen heeft. En de gemeente overlegt met de uitvoerende instantie hoe en waar het bezoek het beste kan plaatsvinden. Na enig zoeken vinden ze de beste plek en de meest assertieve projectdeelnemers.

 

Maar dat is het dus niet alleen. Want stel dat de minister tijdens zijn bezoek vragen stelt dan moet de verantwoordelijke er wel bij zijn om het goede antwoord te kunnen geven. Dat kun je niet zomaar aan de plaatselijke werkleiding overlaten. Dus neemt de minister een paar departementale ambtenaren mee. En de regionale vertegenwoordigers van het departement. Ook de gemeente komt met zijn hoogste afvaardiging, het bestuur en de ambtelijk verantwoordelijken. En dan is er nog de uitvoerende organisatie. Omdat de projectleiding natuurlijk geen ervaring heeft in het voorlichten van een minister komt de hoofddirecteur samen met een technisch adviseur. En allemaal hebben ze een voorlichter mee genomen, want de pers zal ook wel komen.

 

Die is er dan ook. En zo kan het gebeuren dat er zo’n 25 hotemetoten op bezoek gaan bij zo’n 10 te werk gestelde werklozen. Die vinden dat wel mooi, want ze hoeven niets te zeggen, dat doen anderen wel. En morgen staan ze vast met een foto in de krant. Dat vindt hun partner ook leuk.

 

Na afloop is er een gesprek met de pers. Die vragen allemaal aan de minister wat hij er van vindt. En de minister legt geduldig uit dat hier op een goede manier het door het parlement vastgestelde beleid wordt uitgevoerd. En misstanden zijn er natuurlijk niet, dat hebben ze tijdens het bezoek allemaal kunnen zien.

 

De tijd van een minister is kostbaar, en daarom heeft hij het werkbezoek gecombineerd met een opening. Hij gaat voor een grote gasleverancier een nieuw regelstation in gebruik stellen. Dat doet hij op uitnodiging van een directeur van een grote oliemaatschappij, grootaandeelhouder in de gasleverancier. Die komt daarom zelf natuurlijk mee. De directie van de gasmaatschappij draagt het hoofd van zijn technische dienst op om te zorgen dat bij het bezoek van de minister alles er piekfijn uitziet. Dus moet er in de 4 weken die resten nog verharding worden aangebracht en beplanting, zodanig dat de bezoekers schone voeten kunnen houden bij hun bezoek. Het hoofd geeft zijn medewerkers opdracht om dit in drie weken te regelen, zodat er altijd nog tijd is om onvoorziene zaken te regelen.  De medewerkers bellen een vaste aannemer en dragen hem op het werk in twee weken uit te voeren. Er wordt wat heen en weer gepraat over de kosten en ze worden het eens over een ton. En zo gebeurt het dat de minister over een gloednieuwe toegangsweg naar de installatie kan lopen. Samen met de CEO van de oliemaatschappij en diens secretaresse, de directie van de gasleverancier met zijn technische staf en de aannemer in zijn beste pak. De minister vertelt daar hoe belangrijk het gas voor onze nationale economie is en na 10 minuten verdwijnt het gezelschap naar een chique horecagelegenheid waar de directies nog even met elkaar kunnen netwerken.

 

Zo zie je maar dat bestuurders altijd ter plaatse moeten gaan kijken om er over te kunnen oordelen. Dat bevordert de transparantie. Jammer dat de volksvertegenwoordigers geen tijd hadden om te komen.

 

27 januari 2016 Wim van den Bremen

 

 

53. OVERBODIG GEWORDEN

 

Klaas is altijd grondwerker geweest. Veel scholing heeft hij niet gehad. Maar hij was sterk en een goede vakman. Omdat hij ook rustig was en goed met mensen om kon gaan hebben ze hem voorman gemaakt. Meewerkend voorman. Maar de tijden veranderen. Het moet goedkoper. Slimmere machines komen en de medewerkers moeten hun werk zelf van de kaart kunnen lezen en uitzetten. Dat kost hem veel moeite en hij maakt veel fouten. Werk moet worden gecorrigeerd en jongere collega’s maken daar opmerkingen over tegen de bazen.

 

Als de bazen besluiten om flink te investeren in nieuwe machines komt er ook het besluit dat ze hem niet langer kunnen gebruiken. Voor Klaas is er te weinig werk over. Bij de nieuwe machines zijn mensen met andere vaardigheden nodig. En zijn chef krijgt opdracht om hem dat te gaan vertellen.

 

De chef is jong en goed opgeleid, maar boodschappen als deze heeft hij nooit eerder hoeven te vertellen. Hij knijpt hem als een dief, maar hij ziet de noodzaak daar wel van in. Dus hij maakt een afspraak bij Klaas thuis. Het wordt nog moeilijker als Klaas met een vriendelijk gezicht de deur opent en de chef hartelijk verwelkomt.

 

De chef vertelt Klaas van de nieuwe machines en de hogere eisen die aan medewerkers gesteld gaan worden en de verwachting dat dit voor Klaas te hoog gegrepen is. Dat er daarom bij dit bedrijf geen plaats meer voor hem is. Tijdens de uitleg verandert Klaas niet van gezichtsuitdrukking en blijft vriendelijk. Hij schenkt nog een kop koffie in. Dan vraagt de chef hoe dit verhaal bij Klaas overkomt. Klaas antwoordt ontspannen dat hij dit wel verwacht heeft. Dat hij zelf ook voelt dat het werk voor hem steeds moeilijker wordt. En dat hij ziet dat zijn jongere collega’s daar achter zijn rug om ook met elkaar over praten. Hij prijst de chef dat die hem rechtuit vertelt hoe er over hem gedacht wordt. Volgens  Klaas is de chef de eerste die dat doet. Dan laat hij zich geduldig uitleggen wat de procedure is die gevolgd gaat worden. Ze nemen vriendelijk afscheid van elkaar.

 

Een maand later vertelt Klaas op het werk dat zijn vrouw ernstig overspannen is opgenomen in een ziekenhuis.

 

20 januari 2016 Wim van den Bremen

 

52. HOE KUN JE STATUSHOUDERS GOED OPVANGEN?

 

Als nieuwe statushouders in een gemeente komen moeten ze woonruimte hebben. Dat kan via het systeem van de bestaande woningtoewijzing via een woningcorporatie. Het kan ook door te zoeken op de vrije markt bij particulieren/ bedrijven. Naast woonruimte moeten ze hun woning inrichten. Anders kunnen ze niet in hun woning leven.

 

Zodra ze zijn ingericht moeten de kinderen onderwijs volgen. Dat kan op de bestaande scholen. Bekeken moet worden of er één of meer voorklassen moeten komen, waarin de leerlingen geholpen worden om hun taalachterstand in te halen. Daarnaast biedt bij voorbeeld de Voorleesexpresse de mogelijkheid individueel achterstand weg te werken.

 

Ook volwassenen hebben taalles nodig. Dat kan via bestaande opleidingen. Wellicht is het nuttig om deze mensen aanvullend taalonderwijs te laten volgen met inzet van aanwezige taalcoaches opgeleid via Taal voor het Leven.

 

Vervolgens komt de vraag hoe de nieuwkomers zo snel mogelijk kunnen integreren. Daarbij moeten we ons afvragen hoe ver integratie moet gaan. We vragen ons niet af hoe voetbalfans van Feyenoord, fan van Ajax moeten worden. Of hoe we orthodoxe christenen en SP ers samen brengen.

 

Wat nieuwkomers wel moeten weten is hoe onze gezondheidszorg werkt en waar het gemeentehuis en het politiebureau is, waar de huisbaas is en hoe het openbaar vervoer werkt, hoe je goedkoop aan een fiets komt, waar een sportvereniging of een kerk is en hoe dat allemaal werkt.

 

Heel belangrijk is dat ze verschillen leren kennen in wetgeving tussen hun land van herkomst en Nederland.

 

Hoe doe je dat.

Alvorens aan de gang te gaan moeten we mogelijke vooroordelen te lijf.

 

Zoals generaliseren. Elke gemeenschap kent een grote verscheidenheid in geloof, in politieke opvattingen en nog veel meer. Elke nieuw binnengekomen statushouder is een individu die anders is als vele van zijn landgenoten.

 

Er zijn cultuurverschillen. Als iemand een ander land inkomt, stuit hij op allerlei verschillen. De meeste daarvan hebben te maken met zaken die normaal in de privé sfeer thuis horen. De nieuwkomer hoeft zich daaraan niet altijd aan te passen. Maar hij moet die verschillen wel kennen. Zeker als daar een wettelijke bepaling achter zit. Zoals emancipatie, sexe- gelijkwaardigheid e.d. Die verschillen moeten hem dus goed worden uitgelegd.

 

Er zijn verschillen in intelligentie en (sociale) vaardigheden. Elke gemeenschap kent hoog opgeleide superintellectuelen en mensen met een laag IQ, maar ook intelligente mensen die geen onderwijskansen hebben gehad. En alles wat daar tussen zit.

 

De Engelse taal is ook een probleem. Het lijkt zo makkelijk, met asielzoekers die de Engelse taal beheersen, kun je communiceren. Nederlanders doen dat ook heel gauw. Met als gevolg dat die mensen te weinig Nederlandse gesprekspartners ontmoeten om onze Nederlandse taal te leren. En je zult toch echt de tekst op een fles of doosje in de supermarkt moeten kunnen lezen.

 

De gemeente doet het niet. Bijna alle zaken die hiervoor worden genoemd worden door andere uitvoerenden, organisaties en mensen, uitgevoerd. Daar zit de kennis en de ervaring. Die organisaties zijn er al en voeren dat werk nu al uit. Voor ieder onderdeel moet de gemeente bij anderen terecht. Laat die anderen alvast beginnen. Ze hoeven niet altijd op een besluit van de gemeenteraad te wachten.

 

Voor veel mensen uit andere culturen is gastvrijheid een, soms door het geloof opgelegde, sociale verplichting. Het is daarom erg belangrijk dat nieuwkomers zich welkom voelen. Het zal de snelheid van aanpassing en opgenomen voelen zeker versnellen.

 

De gemeente moet zo snel mogelijk contact op nemen met de genoemde organisaties om te bepalen wie wat doet, wat de werkzaamheden kosten en hoe deze organisaties de door het rijk ter beschikking gestelde gelden toegekend krijgen.

Verder maakt de gemeente met deze organisaties afspraken over wie wat doet en zorgt dat er niets en niemand wordt vergeten.

 

De woningcorporaties en mogelijke andere particuliere verhuurders worden geïnformeerd over de huisvestingsopdracht en hen wordt gevraagd aan te geven wat ze kunnen zonder andere woningzoekenden erg in de weg te zitten. De woningverhuurder zorgt ervoor dat de nieuwkomers weten wat de huisregels zijn.

 

De gemeente vraagt particulieren/ bedrijven om tips over extra huisvestingsmogelijkheden. Met de verhuurders worden afspraken gemaakt over aanpassing bestemmingsplan, investeringen en exploitatie.

 

Op dit moment helpt Vluchtelingenwerk met het inrichten van woningen van nieuwkomers. Zij hoeven slechts te worden geïnformeerd over wie er komen. Deze taak kan indien gewenst ook met behulp van andere getrainde vrijwilligers in de wijken worden uitgevoerd.

 

Kinderen worden zoveel mogelijk geplaatst op een school van hun keuze in de buurt. De gemeentelijke afdeling Onderwijs zal na moeten gaan, samen met de schoolbesturen, of er voldoende capaciteit is voor het wegwerken van taalachterstand. Extra aandacht moet worden gegeven aan het voorlichten van de “statusouders” over onze schoolsystemen.

 

De ROC’s bieden taalcursussen aan voor deze doelgroep. Daarnaast zijn er andere aanbieders die de mogelijkheid van passende taalcursussen hebben. Ook bieden Vluchtelingenwerk en vrijwilligersorganisaties individuele taallessen aan. In al deze lessen wordt veel aandacht besteed aan de kennis van de Nederlandse samenleving. Ook in enkele buurthuizen gebeurt dat.

 

In de bibliotheek is er soms een Taalpunt, waar laaggeletterden kunnen worden geadviseerd over welke cursus(sen) het beste bij hen passen. Wel moet de gemeente zich realiseren dat voor al deze lessen passende accommodaties nodig zijn.

 

Zoals hierboven al is aangegeven wordt er door de bovengenoemde organisaties voorlichting gegeven over hoe Nederland in al zijn onderdelen in elkaar zit en waar de nieuwkomer rekening mee moet houden. Soms zijn er in een gemeente vrijwillige Buurtmoeders, die kun je extra contact laten zoeken om te zien of het naar wens verloopt. Zij hebben ervaring met doorverwijzen naar bestaande organisaties.

 

De gemeente geeft in de lokale krant uitleg over wat voor statushouders er komen en hoe en door wie ze worden opgevangen.

 

Als er zich bij de gemeente vrijwilligers aanmelden, kunnen die afhankelijk van hun voorkeur voor activiteiten, worden doorverwezen naar de uitvoerende organisaties.

 

13 januari 2016 Wim van den Bremen

 

 

51. DE BOSNISCHE TIMMERMAN

 

Tijdens de oorlog in Joegoslavië hebben de Serviërs zijn huis vernield. Omdat het ook verder niet veilig was is hij met zijn kinderen naar Nederland gevlucht. In Bosnië was hij een dorpstimmerman. Hij bouwde voor zijn dorpsbewoners wat ze maar wilden. Hij was ook heel goed in het maken van meubels. Hij was de hele dagen in de weer van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.

 

In Nederland heeft hij het lastig. Zijn kinderen hebben zich snel aangepast. En omdat ze een vak hadden geleerd konden ze hier weer snel aan de slag. Omdat het leven in de Randstad hen meer te bieden heeft dan een bestaan in een Bosnisch dorp besloten ze hier te blijven. De kleinkinderen zijn hier geboren en zijn helemaal Nederlands opgegroeid. Opa heeft grote moeite om met hen te praten. Het Nederlands vindt hij moeilijk. Omdat hij zichzelf oud vindt denkt hij dat het moeilijk voor hem is om die taal nog goed te leren. Maar hij zal wel moeten om het contact met zijn kleinkinderen te behouden.

 

Omdat hij geen pensioen heeft maar ook geen AOW, moet hij het doen met een bijstandsuitkering in een goedkope huurflat. In plaats van in een eigen vrije woning met groot erf en schuur, woont hij nu 3 hoog tussen alle andere flatbewoners. Wat doe je dan die hele dag? Eigenlijk kan hij maar één ding en dat is houtbewerken. Dus maakt hij vanaf ’s morgens vroeg in zijn flatje meubels voor zijn kinderen.

 

Maar ja, zijn buren zijn stadsmensen, die dat getimmer niet pikken. Zo komen er al snel klachten over lawaaioverlast bij de woningeigenaar en de politie terecht. Zijn kinderen proberen nog een goed woordje voor hem te doen maar ook dat helpt niet. En zo staat er opeens een mediator voor de deur om te helpen het probleem tussen de buren en de timmerman op te lossen. De oude man kan daar zelf niets in het Nederlands over zeggen. Zijn zoon, die hem helpt, begrijpt ook wel dat het timmeren niet kan. Dus wordt er afgesproken dat de timmertijden worden beperkt tot de tijden dat de buren niet thuis zijn. Er blijft weinig timmertijd over.

 

Daarom kun je als je ’s morgens vroeg door de stad rijdt, een wandelende timmerman tegen komen. Met zijn armen op de rug en zijn ziel onder zijn arm.

 

6 januari 2016 Wim van den Bremen

 

50. DE MAAGDEN

 

Met fruitbomen heb ik wat. Ze zijn vaak een parel in het Nederlandse landschap. Al jaren verzorg ik boomgaarden. Het liefst oude bomen. Bij het snoeien is mijn favoriete plek boven op de ladder in de top van de boom. Als ik daar mijn arm omhoog doe, heb ik de hemel te pakken. Omdat ik veel snoei, heb ik dus vaak hemelse contacten. Die hemel is mij dus zeer vertrouwd.

 

Door mijn vele contacten met moslims is bij mij een nieuwsgierigheid gegroeid naar hoe het nu zit met die maagden. Waarom blazen jonge mensen zich op om in de hemel tussen de maagden terecht te komen. Van de moslims die ik ken hoor ik dat niet. Die hebben daar ook geen begrip voor. In mijn hemelse contacten in een boomgaard was het niet mogelijk daar achter te komen.

 

Toen ik in het Midden Oosten op familiebezoek was ben ik daarom naar een dadelkweker gegaan met de vraag of hij een lange ladder had waarmee ik boven in de dadelboom contact kon maken met de Islamitische hemel. Hij wees me er op, dat dadels aan palmen groeien die er anders uitzien dan onze bomen. De palmtakken steken ver boven de stam uit en daarom kun je met een ladder moeilijk boven in de palm komen. Bovendien groeien daar de dadels en die moest ik natuurlijk niet beschadigen.

 

U weet ongetwijfeld dat inwoners van het Midden Oosten heel vriendelijk en gastvrij zijn. Daarom kreeg ik toch een ladder mee en wees hij me de weg naar de oase waar zijn bedrijf lag. Natuurlijk keek hij wel vreemd op van mijn bedoelingen. Maar hij kon zich mijn nieuwsgierigheid wel voorstellen.

 

Boven op de ladder in de dadelpalm merkte ik dat er nauwelijks verschil lijkt tussen een christelijke en een islamitische hemel. Alleen was de lucht daar wat blauwer dan we bij ons gewend zijn. Mijn commentaar op de kleur van de hemel sprak ik half luid in mij zelf uit. En tot mijn verbazing hoorde ik iemand vragen wie daar was. Toen ik vertelde dat ik uit Nederland kwam en nieuwsgierig was naar wat er in de hemel gebeurde, werd ik heel vriendelijk begroet. Ik keek omhoog, maar op een ladder moet je voorzichtig zijn met het draaien. Bovendien ontnamen al die palmtakken het zicht en ik zag niemand.

 

Toen ik nogmaals zei dat ik de hemel daar zo blauw vond, hoorde ik duidelijk iemand zeggen dat moslims dit eigenlijk nooit opmerken als ze op weg zijn naar de hemel. Ik vertelde over onze hemel en er ontstond een vriendelijke uitwisseling van hemelse gegevens. Zo kon ik in alle rust vragen hoe dat daar boven nu zat met die maagden.

 

Mijn zegsman vertelde me dat er boven inderdaad veel maagden waren. Er gingen op aarde veel mensen dood die als maagd stierven en dan in de hemel terechtkwamen. Moslimmannen die naar de hemel kwamen, gingen vaak direct achter de vrouwen aan. Maar ze hadden zich niet gerealiseerd dat het vaak om oudere vrouwen ging. Want er zijn nu eenmaal niet zoveel jonge vrouwen die sterven en op dat moment nog maagd zijn. De teleurstelling was meestal groot. Hij vroeg mij vervolgens of ik wist hoe het kwam dat zoveel jonge mannen in de hemel kwamen en direct om veel maagden vroegen. Er waren erbij die gelijk 70 maagden wilden. Terwijl ze zo verminkt waren dat ze niet eens meer goed konden praten. Ik legde hem uit dat er fanatici waren die moorden begingen om als martelaar naar de hemel te gaan en daar 70 maagden zouden krijgen.

 

Hij vertelde me dat hij dat al eerder had gehoord en er met Mohamed over had gesproken. Mohamed had er zelfs met Ali over gepraat om te zien wat ze vanuit de hemel daaraan konden doen. Het probleem was echter dat de Saoedische koningen en Saddam Hussein constant om hen heen draaiden. Die vonden het niet erg als die Ayatollahs en hun bondgenoten werden uitgemoord. Dan staan Mohamed en Ali natuurlijk machteloos. Die oliebazen blijven de baas spelen. ”Ja”zei mijn gesprekspartner “Zo hebben ze de hemelse fusie ook om zeep geholpen”.

 

“De hemelse fusie?”vroeg ik verbaasd. “Ja, Allah, Jahweh en God wilden de drie hemels samen laten gaan. Maar omdat ze in de hemel geen raketten op elkaar af kunnen vuren is dat gestrand”.

 

Ik bedankte hem voor zijn toelichting en ging terug naar de dadelkweker. Die was ook nieuwsgierig naar mijn ervaringen boven in de dadelpalm. Toen ik hem het verhaal vertelde zuchtte hij diep. ‘Die mensen hier hadden gewoon in de oases moeten blijven wonen, net als ik’, zei hij. ‘In deze woestijn gebeurt zoiets niet. Vanwege de warmte slapen ze hier vaak onder de blote hemel en ze gaan gewoon dood aan de hitte. Daar hebben ze geen leiders voor nodig”.

 

16 december 2015  Wim van den Bremen

 

49. VREDE OP AARDE

 

Ze moeten Nederlands leren. Hun studie aan de hogeschool en de universiteit gaat nu eenmaal sneller als ze zich de taal eigen maken. Uit de hele wereld komen ze. Soms op uitnodiging maar vaak door omstandigheden. Er zijn er een paar die hun liefde zijn gevolgd. Anderen hebben bewust hun studie gekozen. Eens in de week zitten ze een morgen bij elkaar om in het Nederlands met elkaar te praten. Conversatieles heet het in de folder van de organiserende instelling. Per keer kiezen ze een thema. Dat is altijd een gezoek. Want het moet iets zijn waarover iedereen iets denkt te kunnen zeggen. Na een aantal bijeenkomsten blijkt het een echte groep. Ze accepteren en respecteren elkaar.

 

Omdat al een aantal keren het geloof in de discussie een rol speelde, oppert iemand het eigen geloof als thema te kiezen. Iedereen zal aan de ander uitleggen wat het geloof voor haar of hem betekent. Ze vinden het allemaal een goed voorstel. En ieder gaat zich op dat gesprek voorbereiden.

 

Dat hebben ze ook gedaan. In alle rust vertellen ze elkaar over het Boeddhisme en de eigen verantwoordelijkheid die daar belangrijk is om het goed te doen. Een katholieke christen vertelt van de vele twijfels die er bij de mensen opkomen omdat de kerk steeds meer buiten het leven van alledag staat. Er zijn een aantal moslims van verschillende stromingen. Een conservatieve moslima vertelt van de moskee en hoe belangrijk die moskee met al zijn sociale functies is. De alevietische klasgenote legt uit dat zij niet in een moskee bijeenkomen maar in een gewone zaal. Waar ze met elkaar in een kring hun gezamenlijke bezinning beleven. Maar allemaal herkennen ze het verhaal van de traditionele moslima. Over het belang van regelmatig met geloofsgenoten bij elkaar komen. Een eigen gemeenschap te vormen. En ze vinden het prachtig om dat van de anderen ook te horen. Net zo als ze het zelf beleven.

 

Er ontstaat een discussie over de in de koran verplichte gift aan de armen. En ze leggen aan elkaar uit hoe ze dat in hun eigen belevingswereld regelen. Al pratend merken ze aan elkaar dat ze niet zo verschillend denken. Maar dat ze door hun eigen afkomst allerlei verschillende vormen van geloofsbeleving hebben ontwikkeld. En ze laten daar begrip en waardering voor blijken.         

Dan wordt de gespreksleider om uitleg gevraagd. Hij vertelt dat hij niet gelovig is. Maar dat hij de normen en waarden die de gespreksdeelnemers uitspraken wel onderschrijft. De leerlingen kennen Nederland en hun eigen gespreksleider onderhand. En zijn opvatting wordt daarom evenzeer gerespecteerd.

 

Voor dat de volgende les een week later gaat beginnen staat er een Marokkaanse jonge man op de stoep om te vragen of hij ook mee mag doen omdat hij gehoord heeft dat het de vorige keer zo interessant was.

 

9 december 2015, Wim van den Bremen.

 

 

48. VOORJAAR OP EEN TERRAS

 

Het is half mei op een terras in Parijs. De zon schijnt en de jonge bladeren aan de bomen laten hun mooiste groen zien. Het is zaterdagmiddag.  Het terras ligt vlakbij een groot winkelcentrum. Uit de richting van de winkels komt een jonge man aangelopen met een klein luxe papieren tasje. Hij gaat zitten alsof hij op iemand wacht. Het tasje zet hij tegen de tafelpoot. Als de serveerster langs komt zegt hij dat hij even wil wachten tot iemand anders er ook is.

 

Korte tijd later komt er een jonge vrouw naar hem toe. Ze kijkt heel ernstig. Niet verheugd, zoals je verwacht als je iemand ontmoet waarmee je hebt afgesproken. Hij begroet haar heel opgewekt. En laat blijken dat hij blij is haar te zien. Ze bestellen. Hij nodigt uit voor een goed glas wijn. Maar ze zegt met een strak gezicht dat ze alleen maar water wil. Zijn gezicht betrekt. Hij voelt dat er wat is. Hij kijkt naar haar in de verwachting dat ze hem zal vertellen wat dat is. Maar ze zwijgt. En er komt een traan. Er rust een droevige stilte op hun tafel.

 

Dan vraagt hij voorzichtig wat haar scheelt. Ze blijft zwijgen en schudt haar hoofd. De serveerster brengt het bestelde maar ze merken het niet. Langzaam en aarzelend begint ze dan te vertellen. Van haar bezoek aan de arts. Van de onderzoeken die ze inmiddels heeft ondergaan. Over de diagnose die er is gemaakt. Ze heeft het gisteren van de arts gehoord. Ze weet niet wat ze daarvan moet denken. Ze is bang.

 

Dan buigt hij zich verder voorover en begint haar moed in te spreken. Zegt dat het misschien ernstig is, maar niet ongeneeslijk. Dat ze moet proberen sterk te zijn. Goed moet eten. Veel rust moet nemen. En positief moet proberen te blijven.

 

Ze schudt haar hoofd. Zonder iets te zeggen laat ze blijken daar allemaal geen geloof in te hebben. Ze zit met haar hoofd in haar handen tegenover hem. Nu zwijgt hij ook. Als ik weg ga zwijgen ze nog. Het tasje staat nog tegen de tafelpoot.

 

2 december 2015 Wim van den Bremen   

 

47. WAT DOET MIJN BUURMAN VOOR DE KOST?

 

Agnieszka is in een grote Poolse stad geboren en opgegroeid. Ze heeft een medische hogere beroepsopleiding afgemaakt. Maar ze kan in Polen geen werk vinden. Ook haar vriend Dawid lukt dat niet. En daarom besluiten ze naar Nederland te gaan. Ze hebben vrienden die daar veel gewerkt hebben en hen op weg kunnen helpen. Een van die vrienden helpt Dawid aan een baan als constructiewerker. Het past niet zozeer bij zijn opleiding, maar hij werkt met collega’s die hij kent en het verdient goed. Veel beter zelfs dan hij in zijn eigen vak in Polen zou kunnen verdienen. Daarom besluiten ze om in Nederland te blijven. Omdat ze al wat ouder zijn lukt het hen een flatwoning in een volkswijk in de Randstad te huren. Ook dat is vergeleken met de woningen die ze in Polen zouden kunnen betalen, niet slecht.

 

Agnieszka heeft problemen met de aanpassing. Haar diploma’s worden niet erkend. Ze vindt geen werk omdat ze de taal niet kent. Maar ze botst soms ook met de Nederlandse gewoonten. Regelmatig gaat ze op bezoek bij haar familie in Polen en ook dat bevordert haar integratie niet. Ze krijgt een berisping als ze de taalles verzuimt. Haar docente wil niet begrijpen dat ze weg bleef omdat haar vriendin plotseling beviel van een baby. Agnieszka vindt dat zoiets voor gaat. De docente vindt dat daar in Nederland anderen voor zijn en dat Agnieszka zich vooral op de taalles moet richten.

 

Dan komt ze met een vraag. “Waarom komen wij uit Polen om hier hard te werken voor lage lonen, en zit mijn buurman de hele dag thuis, terwijl hij een uitkering krijgt”? Daar heeft de docente geen antwoord op. Maar een andere leerling uit Roemenië heeft dat wel. Ze denkt dat veel Nederlanders niet voor zo’n laag loon willen werken en dan liever werkloos zijn met een uitkering. Bovendien willen die mensen dat werk dat er wel is niet doen. En voor heel veel banen kijken Nederlanders niet naar wat mensen kunnen, maar naar of ze de vereiste diploma’s hebben. En daardoor vallen veel Nederlandse werklozen buiten de boot. Er worden vervolgens wel Polen en Roemenen aangenomen. Die niet teveel mogen kosten. Maar die wel hard willen werken. Zonder dat diploma.

 

Agnieszka schudt haar hoofd vol van onbegrip. Dat antwoord zal haar integratie ook niet bevorderen.

 

25 november 2015 Wim van den Bremen

 

 

46. KENDI ARALARINDA TÜRKLERIN (TURKEN ONDER ELKAAR)

 

Een Turkse vrouw belt op om hulp te vragen bij problemen die er zijn in het bedrijf waar ze werkt. Volgens haar hebben alle vrouwen die daar werken hetzelfde probleem. Als ik vraag naar de problemen bij de mannen zegt ze dat ze dat niet weet. Om contact met de groep te hebben beloof ik haar om langs te komen.

 

Tijdens een schafttijd in het bedrijf loop ik naar binnen en ga naar de bedrijfskantine. Daar zitten alleen maar Turkse mannen en een paar Nederlanders, vrouwen en mannen. Volgens hen zijn de Turkse vrouwen op het toilet.

 

Er blijken in het bedrijf twee grote toiletgroepen te zijn. De kleinste wordt echt als toilet gebruikt. De grootste toiletgroep is de kantine voor de Turkse vrouwen. Met enige schroom ga ik daar naar binnen. Niemand van de vrouwen heeft daar moeite mee. Ze weten dat ik kom. Tientallen Turkse vrouwen drinken daar samen op stoelen hun thee.

 

We bespreken het probleem en spreken af dat ik op een avond een bijeenkomst uitschrijf. Daar kan ik nadere informatie geven en afspreken hoe we de problemen het beste opgelost kunnen krijgen.

Op de avond van de bijeenkomst lijkt iedereen te zijn gekomen. Maar dat is niet waar. Er zijn alleen Turkse werknemers, mannen en veel vrouwen. De enkele Nederlanders die in het bedrijf werken zijn niet gekomen. Op één man na, die later met een Turkse collega blijkt te zijn getrouwd.

 

Als ik in de groep vraag of die Nederlanders geen problemen hebben krijg ik twee antwoorden. De eerste opvatting is dat er verschil in behandeling is tussen Turkse en Nederlandse werknemers. De Nederlandse werknemers hebben het probleem niet. De tweede opvatting is dat Nederlanders het kennelijk niet kan schelen en liever TV kijken.

 

De Turkse werknemers roeren zich flink. Er is al gauw een discussie tussen een Turkse oudere man en de energieke Turkse vrouw die mij gebeld heeft. Ik moet steeds vragen of ze in plaats van Turks Nederlands willen praten, zodat ik het ook kan verstaan. Dat lukt maar ten dele. Ik krijg in goed Nederlands uitgelegd wat het probleem is. Maar op mijn voorstel om het probleem met de directie op te gaan lossen wordt heftig in het Turks gereageerd, zonder dat ik het uitgelegd krijg. Uiteindelijk wordt er met matigende amendementen algemeen ingestemd met mijn voorstel. Maar beide woordvoerders kijken daar zuinig bij.

 

Met een paar van de vrouwen en later met de directie bespreek ik wat ik van de hele situatie moet denken. Waarom kan ik ongestoord het bedrijf binnen wandelen en met de mensen praten. En waarom zijn ze zo heftig tegen elkaar, terwijl ze het inhoudelijk aardig eens zijn.

 

Het antwoord op de eerste vraag is ontluisterend. Alle mensen werken op stukloon en de directie weet dat als ze met elkaar praten het bedrijf ze daarvoor niet hoeft te betalen.

 

Het antwoord op de tweede vraag is complexer. Er is een grote groep Turkse werknemers die onder invloed staan van een orthodox gelovige Turkse man. Dezelfde die op de bijeenkomst zo duidelijk het woord voerde. Hij is bestuurslid in de plaatselijke moskee. Veel vrouwen staan achter mijn contactvrouw die Aleviet blijkt te zijn. Een liberale stroming in de sjiietische islam die door orthodoxe gelovigen nauwelijks gerespecteerd wordt. Volgens de directie, waarmee ik afspraken kan maken om van de problemen af te komen, heb ik geluk gehad dat ze elkaar in de bijeenkomst niet in de haren zijn gevlogen.

 

Maar de overheersende indruk bij mij is toch dat de directie niet uit de voeten kan met de grote onderlinge verschillen tussen haar werknemers. Vooral die van Turkse herkomst. De Turken hebben kennelijk een “zelfsturend team” gevormd binnen het bedrijf.

 

18 november 2015  Wim van den Bremen

 

 

45. MOHAMED DE MOORDENAAR

 

Mohamed is een intelligente jonge man afkomstig uit het gebied van het Berbervolk in Marokko. Via gezinshereniging is hij naar Nederland gekomen toen hij 11 jaar was. Dat leverde hem op school een behoorlijke achterstand op. Maar hij heeft die grotendeels weg gewerkt. Als ik hem spreek is hij bezig aan een HBO opleiding elektrotechniek. In de opleiding wordt veel aandacht gegeven aan rapporteren. Maar ook aan allerlei maatschappelijk belangrijke zaken. Hij merkt dat hij op dat niveau te zwak is in zijn Nederlandse taal. Maar ook het begrijpen van Nederlandse regels en gewoonten vindt hij soms moeilijk. Hij heeft me gevraagd of ik hem bij het maken van stageverslagen en andere werkstukken wil corrigeren.

 

Voor iemand die de Nederlandse taal wil leren is het belangrijk dat je van hem weet of hij in Nederland wil blijven of dat hij terug wil naar zijn geboorteland. Dat is vaak bepalend voor de motivatie bij het leren. Dus stel ik hem die vraag al vrij snel nadat we begonnen zijn. Hij vertelt me dan dat hij zijn studie hier in Nederland helemaal wil afronden en dat hij dan terug gaat naar zijn vroegere woongebied in het Rifgebergte. Ondanks dat zijn naaste familie nu in Nederland woont, wil hij beslist terug. Ook vertelt hij me dat hij daar een elektrotechnisch installatiebureau wil beginnen. Hij wil in Nederland de kennis en goede materialen vergaren.

 

Al snel wordt me duidelijk dat hij heel erg betrokken is bij de economische achterstand die er in zijn geboortestreek heerst. Hij neemt het de Marokkaanse regering erg kwalijk dat die het gebied compleet heeft verwaarloosd.  Hij legt me uit dat de meeste investeringen in Marokko worden gedaan in het Arabische westelijke deel van het land. De Noordoostelijke regio van de Berbers is daarbij volstrekt achtergebleven. Zijn oordeel treft vooral de Marokkaanse koning waarvan hij vindt dat die dit deel van zijn bevolking met open ogen ongelijk behandelt. Zelfs behoorlijke scholing is daar te weinig voorhanden. Wat die ongelijkheid in de praktijk betekent, heeft hij in zijn jeugd al duidelijk gezien.

 

Mohamed wordt al vertellend steeds kwader. Hij zegt zelfs te overwegen de koning te vermoorden als hij daarvoor de kans krijgt. Ons samenzijn over Nederlandse taal ontwikkelt zich tot een anti- terrorisme gesprek. Waarin ik hem voorhoud dat hij zijn droom om zijn streekgenoten nu eindelijk van behoorlijke elektriciteit te voorzien, wel kan vergeten, als hij zijn moordplannen uitvoert. Hij zal dus moeten kiezen voor wat voor hemzelf belangrijk is. Misschien kan hij iets bereiken wat de koning kennelijk niet kan.

 

Inmiddels is Mohamed al langere tijd terug in zijn eigen land. En het stelt me gerust dat ik elke morgen niet lees, dat de Marokkaanse koning is vermoord.

 

11 november 2015 Wim van den Bremen

 

44. ABSURD

 

Het is kerstavond 1915. Midden in “De grote oorlog” aan het front rond Ieper hebben zich Engelsen, Fransen, Duitsers en natuurlijk Belgen ingegraven. Soms liggen ze maar enkele meters van de vijand af. Het is volop winter met veel wind en zware regen. De loopgraven staan dan ook vol water. De mannen moeten hele dagen door de modder worstelen. Terwijl er steeds vijandelijk vuur is. Ze zijn koud en nat.

 

De Duitsers beginnen dan met het zingen van kerstliederen in hun loopgraven. Een Engelse soldaat hoort dat en wordt nieuwsgierig en klimt uit zijn loopgraaf met chocola en sigaretten in de hand. Hij loopt naar de Duitsers toe. Als hij bij hen is roepen ze: “Tommy hoe is het met je”. Een Duitse officier ziet de Engelsman ook naderen en vraagt zich af of hij hem neer moet schieten. Hij besluit dat niet te doen en zegt tegen zijn manschappen dat zij tijdens de kerst geen vijanden mogen doden. De Engelse soldaat geeft de kerstcadeaus aan de Duitsers. Hij roept naar zijn landgenoten dat ze ook moeten komen. De Duitse soldaten trakteren hen op echte Schnaps. En samen raken ze gezellig aan de praat.

 

Op een andere plaats langs dit front gebeurt iets dergelijks tussen Fransen en Duitsers. Als de Fransen hun voor de kerst gekregen wijn openmaken, nodigen ze de Duitsers uit met hen mee te drinken. De Fransen hebben hier een gezellig houtvuur gemaakt en langs de wand staan wat brandende kaarsen. Als ze samen in de Franse loopgraaf zitten, praten ze over de ellende van de oorlog. En ze laten elkaar foto’s zien van hun vrouwen en kinderen.

 

In het oorlogsmuseum Flanders Field in Ieper zijn deze situaties prachtig maar vooral overtuigend nagespeeld.

 

Kort na de kerst 1915 besluiten de legerleidingen dat dit soort contacten tussen vijandige soldaten niet meer is toegestaan. Op straffe van fusilleren.

 

In deze oorlog hebben alleen al 750.000 Engelse militairen het leven moeten laten, waarvan 200.000 rond Ieper.

 

14 oktober 2015 Wim van den Bremen

 

43. DE ZWOEGENDE TRIMMER

 

Twee keer in de week gaan de drie dames, als ze de kinderen op school hebben afgeleverd, samen wandelen. Ze hebben een vast traject over de vele paden die door het groen langs de rivier lopen. Tijdens hun wandeling kunnen ze alle probleempjes van thuis uitwisselen, zonder dat man of kind er zich mee kunnen bemoeien.

 

Deze morgen komt hen uit de verte een onbekende trimmer tegemoet. Het is een zwaargebouwde man van middelbare leeftijd die erg hard loopt.  Cora, die zelf aan atletiek doet, merkt van alles aan hem op. Het is duidelijk geen atleet, want hij zet zijn voeten niet goed en soepel neer, waardoor hij veel lawaai maakt. En terwijl het koud winderig weer is, loopt hij in een korte broek. Waardoor hij veel meer kans loopt op stijve spieren en dus op blessures. En hij hoeft toch geen wedstrijden meer te winnen, dus waarom hij zo hard loopt is voor haar een raadsel. Die man loopt zich kapot. Ellen heeft daar geen verstand van, maar ze veronderstelt dat de man een nieuwe vriendin heeft, die hem veel te zwaar vindt. En om haar tevreden te stellen zwoegt hij nu in zijn vrije uurtjes om zo snel mogelijk zoveel mogelijk gewicht te verliezen, denkt ze.

 

Patricia maant de anderen iets minder luid hun commentaar te uiten. Want anders hoort hij wat we allemaal over hem zeggen. Ze vindt het wel knap dat iemand die zo zwaar is toch probeert te sporten. Het lijkt wel een bokser. En misschien doet hij gewoon zijn looptraining.

 

Als de trimmer voorbij is, worden de eigen mannen het gespreksonderwerp. En hoe het met hun sportieve prestaties gaat. Ellen vertelt dat haar man graag naar de sportschool gaat omdat daar altijd van die leuke vrouwen zijn waarover hij vertelt. Maar ze vindt het maar niks. Daar wordt door de anderen om gelachen. Ze brengen Ellen tot de bekentenis dat ze echt wel jaloers is.

 

Als ze aan het eind van de morgen samen bij de school hun kind komen ophalen, zien ze daar de trimmer van die morgen staan. Zo te zien gedoucht en keurig in het pak. Samen met een vrouw van zijn leeftijd halen ze een kind van school. Het kind gedraagt zich alsof het heel vertrouwd is met de man en met de vrouw. Het noemt ze opa en oma. De vriendinnen kijken elkaar aan en glimlachen. Misschien is het wel een keurige burgerman die pas in de buurt is komen wonen, zodat ze hem nog niet kenden. Of die hier op hun kleinkind past omdat de ouders er vandaag niet zijn. En hun aandacht gaat weer snel naar de tasjes van hun kinderen. Om te zien of alles er nog in zit. En of ze wel genoeg gedronken hebben. En dan laten ze zich vertellen hoe het die morgen was op school.

 

Wim van den Bremen, 7 oktober 2015

 

 

42. GOD IS BOOS

 

Met het bord op schoot zit God zondagavond te kijken naar Studio sport. Hij houdt van voetbal. Hij betaalt geen kijkgeld, maar een handige engel vangt de signalen uit de atmosfeer voor hem op. Hij heeft zojuist naar de Duitse competitie gekeken. En vanavond hoopt hij bij Eurosport nog wat op te vangen van de Franse en de Italiaanse wedstrijden. Door de week heeft hij daar allemaal geen tijd voor. Hij heeft de zevende dag bewust geschapen om rustig naar een partijtje sport te kunnen kijken. Maar bij het kijken wordt hij regelmatig boos. Niet om het spel. Toen hijzelf nog aan zweefvliegen deed ging het de ene keer ook beter dan de andere keer. Maar het gedrag van die spelers op het veld, ergerlijk. Er komen bijvoorbeeld twee ploegen het veld op en aan beide kanten vouwen er spelers hun handen, slaan een kruis, kijken naar boven en vragen God of hij er voor wil zorgen dat ze de wedstrijd winnen. Beseffen ze nu echt niet dat als hij daaraan gehoor geeft, het altijd een gelijk spel wordt? Zo worden ze nooit kampioen.

 

En die speler die een tegenstander geblesseerd van het veld af schopt. Die geen spijt betuigt voor zijn actie, omdat hij vindt dat dit binnen de spelregels moet kunnen. Die er niet aan denkt om naar de geblesseerde toe te gaan. Tot dat anderen daar op aan dringen. En dan zegt die speler ter verontschuldiging dat hij God heeft gevraagd om een spoedig en goed herstel voor zijn tegenstander. De pot op roept God. Ik ben geen dokter. Bovendien kan ik helemaal niet tegen bloed. Dus daar bemoei ik me niet mee.

 

De reclame laat God voor wat het is. Hij heeft al die spullen niet nodig. Dan begint het nieuws. En God hoort het verhaal van die kwast uit Boedapest die geen oorlogsvluchtelingen wil opvangen, omdat die een gevaar zijn voor de christelijke waarden. Wat een oelewapper roept God. Is hij vergeten dat een belangrijk deel van de Hongaren zelf naar een ander land is gevlucht? En waarom maakt hij zo’n punt van de christelijke waarden? Hij zou toch moeten weten dat ik ook de God ben van de Joden. Die ook al eeuwen lang in Hongarije wonen. En van de Islam. Ze hebben toch niet voor niets de heilige boeken van elkaar overgeschreven. En dan nu zeuren over eigen waarden.

 

Bij het weerbericht komt God eindelijk wat tot rust. Het weer valt toch wel onder hem naar beneden. En dan zegt hij na een zucht dat hij een grote fout heeft gemaakt, ik had die Adam en Eva nooit hier uit de hemel weg moeten sturen. Dan had ik ze tenminste nog enigszins onder controle kunnen houden. Maar dat is nu te laat.

 

Dan ziet hij het elftal van Juventus het veld opkomen. En hij vraagt om stilte zodat hij de wedstrijd ongestoord kan volgen.

 

26 augustus 2015

Wim van den Bremen

 

41. VOOROORDELEN

 

In een stroopwafelfabriek in Gouda werkte Fatima. Ze was een jonge vrouw van ongeveer dertig jaar. Ze belde omdat ze advies wilde over een probleem dat ze had in het bedrijf waar ze werkte. Waardoor ze ziek thuis was. Het bedrijf was tot dan toe voor ons onbekend. En er was vanwege de vakanties voorlopig geen spreekuuradres in de buurt open. Daarom besloot ik een afspraak met haar te maken. Op grond van haar naam en haar accent in de Nederlandse taal schatte ik haar in als een Marokkaanse. En als dat zo was, dacht ik, zou ze wel een moslima zijn. En haar man zou het vast niet goed vinden als ik met haar afsprak terwijl hij er niet bij was. Dus toog ik aan het eind van de dag naar Gouda, want dan zou haar man vast thuis zijn.

 

 

Toen ik aanbelde kwam er een vrolijke modern geklede jonge vrouw aan de deur die Fatima bleek te zijn. Ze nodigde me uit te gaan zitten en bood wat te drinken aan. Er werd een grote schaal met koekjes op tafel gezet. En ze babbelde opgewekt over koetjes en kalfjes. Na de muntthee bespraken we haar probleem uitgebreid. Maar er was geen man.

 

 

Het bleek dat ze opgegroeid was in Tanger, volgens haar een grote stad met vergelijkbare culturele gewoonten als in Europese steden. Ze had een goede schoolopleiding gehad en had een beurs gekregen om in China te gaan studeren. Dat had ze een tijdje gedaan, maar familieomstandigheden hadden haar gedwongen naar huis terug te keren. Waardoor ze niets had kunnen afmaken.

 

 

En nu was ze verhuisd naar Gouda waar ze in de fabriek wafels stond in te pakken aan een machine. In die fabriek werkten veel Marokkanen, maar die kwamen niet uit Tanger. De meesten kwamen uit bergdorpen in het Atlasgebergte en waren zeer behoudend. Dat de jonge inpakster, op haar leeftijd nog ongetrouwd, levenslustig in de fabriek werkte en gemakkelijk contact had met alle medewerkers, vrouwen en mannen, vonden ze dan ook een schande. En ze drukten dat, met hun beperkte kennis van het Nederlands, uit door haar in het Arabisch “Hoer”te noemen. En dat pikte ze niet. Want de bedrijfsleiding verstond geen Arabisch en begreep het probleem daarom niet. Ze vroeg mij om een oplossing die een einde aan die vernedering moest maken. Het leek me verstandig om dit probleem eerst om advies neer te leggen bij een collega met een Marokkaanse achtergrond van me. Die kon me vast wijzen op de culturele voetangels en klemmen die ik verwachtte. En Fatima en ik maakten een nieuwe afspraak.

 

 

Omdat de ontmoeting zo anders was verlopen dan ik me van te voren had voorgesteld, vertelde ik haar mijn overwegingen om ’s middags een afspraak te maken vanwege de man die ze niet bleek te hebben. Ze lachte er hartelijk om en gaf me vervolgens college in het omgaan met de verschillende Marokkanen uit de steden en van het platteland.

 

 

Met het advies van mijn collega trok ik opnieuw naar Gouda om met Fatima een voorstel te bespreken waarmee we haar in het bedrijf zouden kunnen ondersteunen. Toen ik aanbelde kwam Fatima veel rustiger over dan de eerste keer. Toen ik de huiskamer binnen kwam zat daar een man. Een zo te zien ontwikkelde man die geen televisie keek, maar een boek zat te lezen. Hij werd aan mij voorgesteld als haar oudste broer. Ik legde aan Fatima uit hoe we haar probleem wilden aanpakken. Daarbij keek ze steeds naar haar broer. Die bleef lezen maar bemoeide zich ook veel met het gesprek. We werden het snel eens en nadat de broer oké had gezegd, stemde ook Fatima in met de voorgestelde aanpak.

 

 

Het voorstel werkte en Fatima kon terug naar haar werk. Maar ik blijf sindsdien alleen afspraken met moslima´s maken als ik zeker weet dat er een man in huis is.

 

19 augustus 2015 Wim van den Bremen

 

40. ONZE ROOTS

 

In de broodfabriek wordt hard gewerkt om de supermarkten al ’s morgens vroeg van vers brood te voorzien. Dat betekent dat in de loop van de avond een nachtploeg opkomt om het deeg gereed te maken, de broden te bakken en het verse brood in te laden in vrachtauto’s die het rondbrengen. In tegenstelling tot veel bedrijven die in ploegendienst werken, kent de broodbakkerijsector vooral nachtwerk. En nachtwerk is niet populair bij Nederlanders. Daarom zijn heel veel medewerkers van de broodfabrieken buitenlandse werknemers. Dat waren vooral Marokkanen en Turken, de laatste jaren komen daar Oost Europeanen bij.

 

In de Rotterdamse fabriek werkt een nachtploeg van bijna alleen Marokkanen. Hun voorman is een Turk. De taalproblemen hebben ze al lang geleden opgelost. Wel wordt er geklaagd dat de Marokkanen vooral in hun eigen taal met elkaar communiceren. De laatste tijd gaat die communicatie in het Berbers soms erg heftig. Hoewel de anderen het niet verstaan merken ze dat er onderlinge conflicten in de groep bestaan. Het werk heeft er steeds vaker onder te lijden. 

Daarom besluit de directeur, na overleg met de voorman, om een gedragsdeskundige, die de Berbertaal beheerst, uit te nodigen. Hij moet uitzoeken wat er aan de hand is. De uitkomst blijkt nogal verrassend.

                                          

Om het te begrijpen moeten we tientallen jaren terug gaan toen de Berbermannen als jonge mensen naar Nederland kwamen. Het was in die periode ook al moeilijk om mensen te vinden die dit nachtwerk wilden doen. Daarom werd aan de eerst gekomen Berbers gevraagd of zij misschien kennissen hadden die hier ook wilden werken. Dat gebeurde met succes. Het gevolg ervan is dat de hele nachtploeg bestaat uit Berbers die uit het zelfde dorp komen. Uit de provincie Al Hoceima in het Noorden van Marokko. In dat Berberse dorp, dat door de Marokkaanse autoriteiten is vergeten, was slechts één waterput. Alle dorpsbewoners moesten het water uit die ene put halen. Die put lag op het land van een dorpsgenoot die groot- grondbezitter was. Deze man vond daarom dat hij veel meer rechten had dan de andere dorpsbewoners en zeker op het water. Als gevolg daarvan werden de kinderen uit het dorp als ze water kwamen halen, nog al eens weggestuurd. Zogenaamd omdat ze te veel morsten.

 

In het dorp waren daardoor twee kampen bewoners ontstaan. Het eerste kamp vond dat hun veel grond bezittende dorpsgenoot zich wat bescheidener en vooral wat socialer moest gedragen. Het andere kamp bestond uit mensen wier familie grond pachtte van de groot- grondbezitter of die bij hem werkten om de schapen te hoeden. Deze mensen vonden dat hun werkgever wel degelijk extra rechten had.

 

Toen de dorpsgenoten elkaar vroegen om in Rotterdam te komen werken, speelde de waterput daarin geen rol. Maar in de fabriek ging de discussie toch door. Jaren lang. Uit de contacten met de achtergebleven familie begrepen ze dat het probleem nog steeds bestond. En er daar nog steeds geen waterleiding was aangelegd. In Nederland leerden ze dat je daar best je mening over mocht zeggen. Want de Marokkaanse koning was ver weg. Berbers werden in Marokko achtergesteld. En daarom werd het gesprek over de waterput steeds meer een politieke discussie over welke rechten een burger in zijn land behoort te hebben.

 

De gedragsdeskundige vond een Nederlandse oplossing. Hij motiveerde alle mensen uit de ploeg om zich in te zetten voor waterleiding in hun dorp in Marokko. En zo schreven ze een brief aan de Marokkaanse ambassadeur. En een delegatie van hen bezocht de ambassade om hun verzoek toe te lichten. Die nam het verzoek welwillend in behandeling. Vooral omdat de fabrieksdirecteur de ambassadeur duidelijk had gemaakt welke gevolgen het uitblijven van waterleiding in het dorp voor zijn bedrijf had.

     

Hun kritiek richtte zich nu op de Marokkaanse regering. Omdat ze het daarover eens waren, waren ze nu snel uitgepraat. En zo was er weer vrede in de fabriek.

 

12 augustus 2015 Wim van den Bremen 

                                                              

 

39. EEN WANDELING DOOR DUBAI

 

Dubai is niet mooi, het is bijzonder. Een grote lap puur zand met maar één stad. Maar wat voor stad. Een oorspronkelijke bevolking van enkele tienduizenden mensen in een dorp Dubai. En dan nog Bedoeïenen in de woestijn. En die tienduizenden hebben er voor gekozen om een stad te worden van nu ongeveer 1 miljoen inwoners. Hun olie is op en verkocht. En van het geld bouwen ze gebouwen die niet mooi zijn maar wel hoog. Het weer is er warm. ’s Zomers 40 a 50 graden Celsius en ’s winters komt het niet vaak beneden de 20 graden. Regen valt er haast niet, maar 15% van wat er in Nederland valt.

 

Het ligt aan de kust van de Perzische Golf waarvan het water lekker is om in te zwemmen. Maar er zijn maar weinig plaatsen waar dat kan. Want veel oeverlijn ligt verborgen achter de imposante villa’s van de machthebbers en hun vele neefjes. Soms is een open ruimte aan zee bestemd voor een vijfsterrenhotel dat zijn gasten exclusief strandgenoegen presenteert. Alle hotels en villa’s zijn effectief afgeschermd tegen nieuwsgierige kijkers. Er zijn in de wereld veel mensen die het geld hebben voor een villa aan de Perzische golf maar waarvoor daar geen plaats meer is. Daarom hebben Hollandse baggeraars eilanden langs de kust opgespoten waar deze woningzoekenden alsnog terecht kunnen.

 

De financiering van deze massale nieuwbouw komt uit oliegeld maar ook uit geld dat machthebbers elders uit de wereld in hun land hebben verzameld en dat ze in Dubai witwassen door er gebouwen van te vestigen. Die verhuren ze dan weer aan de vele buitenlanders, die niet willen investeren, maar wel huren. Want die honderdduizenden buitenlanders zijn tijdelijk in het land. Zo lang als ze daar werk hebben. Ze krijgen een tijdelijke verblijfsvergunning, die verloopt als hun werk klaar is. Dit alles wordt bestuurd door de oorspronkelijke bewoners, die vaak een goede opleiding hebben genoten en nu werkzaam zijn als bestuursambtenaar, bij de douane enz. enz. Een enkeling leeft van zijn dadelplantage of zijn visserijinkomsten.

 

Veel ondernemingen in het land worden geleid en bemenst door expats. Libanezen in de horeca, Indiërs en Pakistanen in de bouw. Filippino’s als nanny. Daarbij is er een opvallende scheiding van rassen. Amerikanen en Europeanen worden min of meer als gelijken beschouwd van de inwoners van Dubai. Maar Aziaten uit het verre Oosten worden duidelijk gezien als tweede rangs. Dat begint al op het vliegveld waar alle buitenlanders zich in twee aparte rijen moeten opstellen voor de controle. Voor een Nederlander komt dat direct al als zeer discriminerend over. Het vliegveld is trouwens ook een demonstratie van de geweldige rijkdom die in het land aanwezig is.

 

Het land kent ook een zeer laag belastingniveau. Daarom rijden er vooral grote auto’s die zich voor weinig geld een benzinetank vol kunnen laten vullen. Fietsen zie je er niet. En daar is het land ook niet op ingericht. Zelfs verbindingswegen in de stad hebben de breedte en de belijning van autowegen. En ze zijn afgescheiden met grote betonblokken. Er wordt wel veel gewandeld. Maar dat gebeurt bijna uitsluitend door Indiërs en Pakistanen, die in Dubai hun geld naar de familie sturen in plaats van auto’s te kopen. Voor hen is er groepsvervoer naar en van hun werk. En ze worden ondergebracht in zeer sobere onderkomens. In het centrum van de stad vind je briefjes op lantaarnpalen waar een bed wordt aangeboden in een kamer met acht mensen. De nieuwkomer moet wel uit de zelfde deelstaat komen, anders kunnen ze elkaar niet verstaan. Deze mensen zie je in de stad vooral wandelen als ze ergens anders heen willen.

 

Omdat het in de winter niet zo warm was gingen wij, volgens onze Hollandse gewoonte, ook wandelen door deze stad. Dat betekent dat je af en toe over de betonblokken moet klauteren om over te kunnen steken. Maar er is veel verrassends in de stad. Zo zijn er prachtige smaakvolle parken, die met een permanent irrigatiesysteem van water worden voorzien. Omdat de stad is volgebouwd met compounds met de muren aan de buitenzijde zie je weinig van wat er daarbinnen is. Daar blijken vaak ook mooi aangelegde tuinen met speelgelegenheden zoals poedelbaden en fitness ruimtes te zijn. Soms moet je naar binnen via een slagboom met een Aziatische bewaker, die meestal heel vriendelijk is. Een aanrader is de kantorenwijk. Vanwege de lage belastingen zijn er veel grote internationale firma’s in de stad, die in moderne gebouwen zijn gehuisvest. Met daarom heen prachtige tuinen. Ook zij zijn als een bijna gesloten compound gebouwd en hebben binnen in de kring horeca als in de grote westerse steden. Dat is allemaal niet te zien als je er niet werkt of met de auto langs rijdt.

 

Toch werden we bij terugkomst door Nederlanders uitgelachen want een westerling wandelt toch niet in Dubai. Dat is alleen iets voor Aziaten.

 

Spannend is de binnenstad. De oorspronkelijke bewoners zijn hier weggetrokken en daarna zijn de huizen bewoond door de vele Aziaten, die er hun winkeltje en hun eettentjes hebben. De stad heeft nog een Arabische soek, maar die wordt helemaal bevolkt door Aziatische zakenmensen, die je wel naar binnen willen trekken als je in hun richting kijkt. Interessant is het streekmuseum waar je nog kunt zien hoe er vroeger in de woestijn werd geleefd. En er is een visafslag waar je de vishandel goed kunt zien.      Dat er niet makkelijk alcoholische dranken te krijgen zijn, hebben we niet als een gemis gevoeld. Er zijn (sub)tropische vruchtendranken te koop, die van een veel heerlijker kwaliteit zijn dan hetgeen meestal in het westen wordt verkocht. Niets geen flesjes of pakken, maar glazen vers geperst

                                  

Als er één algemene indruk overblijft van het bezoek aan de stad, is het de enorme gastvrijheid waarmee je bejegend wordt. Zowel door de oorspronkelijke bevolking als door de Aziaten. Daar kunnen Nederlanders heel veel van leren.

 

5 augustus 2015  Wim van den Bremen

 

 

38. DE SUPERMARKT

 

Het is heerlijk om een buurtsuper te hebben. Als iets op is of je hebt iets vergeten is deze winkel je redding. Zo kijk ik er tenminste naar.

 

Net als de rest van de wereld heeft ook de super zo zijn eigenaardigheden. Voor de opening ’s morgens staat er altijd een kleine rij van mensen, die snel, snel hun boodschappen willen doen om vervolgens rustig de tijd te hebben voor iets anders. Daarna wordt het stil tot later op de morgen. Rond die tijd komen er auto’s aan vol tassen en kratten lege flessen. Die mensen komen hun boodschappen doen voor een aantal dagen of nog langer. Dat gaat, met een onderbreking rond de lunchtijd, door in de middag, tot dat de kinderen uit school komen. Ondertussen schuifelen er begeleiders met mensen met een psychische handicap tussen de gangpaden door. Voor hen is het dagbesteding. Voor de andere winkelbezoekers een ervaring dat psychische kwalen ook bij het gewone leven horen. En dan rond 5 tot 6 uur is het weer druk met hollende mensen, die vanuit hun werk de boodschappen voor ‘s avonds komen doen. Net als onderweg van hun werk naar huis, staan ze dan in file voor de kassa.

 

Het is natuurlijk heel menselijk dat er verschil is in de animo die je ’s morgens hebt om naar je werk te gaan, of het tempo waarmee je ’s avonds naar huis wilt. s ’Avonds heb je haast. En dan wil je niet in de winkel weer in een lange rij voor de kassa staan. Bij sommige mensen roept dat het gevoel op of ze snel naar het toilet moeten. Ze worden onrustig. Maar er zijn andere mensen die weten dat ze dan de buren tegenkomen die ze kennen. Buren die overdag werken, als zij zich thuis zitten te vervelen. En omdat die werkende mensen geen tijd voor ze hebben, kunnen de thuisblijvers ze het best in de supermarkt tegenkomen om aan te spreken.

 

Eén van die thuisblijvers is een oude dame die in een langzaam tempo door de winkel zoekt naar kennissen. Boodschappen heeft ze niet zoveel nodig, maar aanspraak des te meer. Ze is een aardig mens dus veel mensen tolereren haar. Ze krijgt een vriendelijk antwoord als ze haar buren aanspreekt. Maar je ziet aan de gezichten, dat ze denken: “Mens schiet op”. Als ze iedereen die ze kent gezien heeft gaat ze zelf ook naar de kassa. Dat wil zeggen naar de kassa waar een andere bekende van haar met de klanten afrekent. En daar begint ze een gesprek met de caissière die de instructie heeft om haar klanten altijd vriendelijk te woord te staan. Die daarom belangstellend vraagt hoe het met de oude dame gaat. En geïnteresseerd kijkend naar het antwoord luistert. De lange rij wachtende werkenden die naar huis wil, hoort dat gesprek met stijgende ergernis aan. De caissière ziet en voelt dat en wordt in verlegenheid gebracht. Maar ze kan toch moeilijk hardop tegen de mensen in de rij zeggen: “Kijk goed, zo ziet eenzaamheid eruit”. De klanten kijken de volgende keer of er zo’n oude dame in een rij staat, of wie er afrekent, om vervolgens naar een andere kassa te lopen.

                .

29 juli 2015 Wim van den Bremen

 

 

37. MIJN KLEINE PLANTAGE

 

Met planten en bomen heb ik iets speciaals. Als ik daarmee bezig ben verveel ik me nooit en kan ik maar doorgaan.                                                                                                      

 

Toen de kinderen het huis uitgingen ontstond er ruimte in huis. Door de boel wat anders in te delen, kwam er een vertrek vrij. Vanwege die liefde voor groen ben ik in die kamer planten gaan telen. Cannabis Ruderalis om precies te zijn. Ik vond de planten bij toeval tijdens een reis door Oost- Europa. Ze stonden als onkruid langs een bospad. Ik ben daarop ’s avonds terug gegaan en heb een aantal planten heel voorzichtig uitgegraven en in potten geplant. Zodat ik ze mee naar huis kon nemen.

 

Dat was wel een heel gedoe omdat de planten veel water nodig hebben. En dat vraagt tijdens een lange autoreis naar huis veel plastic om de auto niet al te nat te laten worden. Maar plastic hebben ze daar genoeg. In de plantenkamer heb ik de planten in waterdichte bakken gezet, zodat ze water kunnen krijgen zonder te lekken. Vervolgens heb ik een paar sterke lampen geplaatst. De planten die wat verder van het raam afstaan krijgen nu voldoende licht.

 

Aanvankelijk was het wel lastig om de planten in leven te houden. Je moet nog al nauwkeurig met ze omgaan als het gaat om water geven, voeding toe dienen en de goede belichting te verzorgen. Vooral als we een paar dagen weg waren en een buurvrouw de bloemen water gaf, ging het wel eens mis. Maar gelukkig kun je deze planten makkelijk stekken, waardoor ik er toch voldoende overhield. En het moeilijke van hun verzorging is nu juist de uitdaging voor een echte plantenliefhebber.                 

 

Toen ik zover was heb ik mensen van de historische vereniging gevraagd of ze ook een aantal van mijn planten wilden hebben. In het historisch museum wordt namelijk aandacht besteed aan de touwbaan die heel lang in ons dorp stond en van hennep touwen draaide. Toen ik de planten liet zien riep iemand echter dat het wiet was en verboden. Daar viel verder niet over te praten. Mijn argument dat het om gewoon Oost Europees onkruid ging, sloeg niet aan. Maar het feit dat ik een wietteler was geworden hield hen en mij nog wel even bezig.

 

Niet zo lang daarna begonnen een aantal planten te bloeien. Ik verzamelde de bloemen zodra ze uitgebloeid waren om te zien of ik de planten ook zelf kon zaaien. Een aantal planten bloeide niet. Ik heb nog een tijdje gewacht, maar er kwam geen bloem in. Daarop heb ik die weggedaan. Pas later hoorde ik dat dit mannetjes planten waren.

 

Kort daarna stond er politie aan mijn deur omdat ze gehoord hadden dat ik wiet teelde. Omdat ik niets te verbergen heb, liet ik de agenten binnen om zelf een kijkje te laten nemen. Ze telden net als ik de vijf planten die waren overgebleven en vertelden me dat dit was geoorloofd. Ze wilden verder graag weten aan wie ik de bloemtoppen verkocht. Verkocht vroeg ik, want daar had ik nog nooit bij stilgestaan. En de agenten vertelden me toen dat ik dat spul kon verkopen en daar geld voor kon krijgen. Maar verkopen mocht niet zeiden ze erbij. Zelf roken mocht wel. Maar ik rook helemaal niet en heb daar ook helemaal geen behoefte aan. Ze keken me wat ongelovig aan, maar vertelden me wel dat het een schande was dat je op internet gewoon op kon zoeken hoe je de planten kunt behandelen en oogsten. En ze vertelden hoeveel werk ze daaraan hadden. Gemiddeld wekelijks moesten ze wel ergens een kwekerij ontruimen. Op mijn vraag of ze als politieagent dan ook wat van die wiet mee mochten nemen voor eigen gebruik waren ze nogal beslist. Dat mocht niet en als ze het toch deden kregen ze strenge straffen tot wel ontslag aan toe. Dat vond ik wel jammer voor ze en daarom wilde ik hen wat toppen mee geven. Voor hun eigen gebruik natuurlijk. Dat vonden ze wel fideel. En ik beloofde hen dat ze af en toe langs konden komen om wat te halen voor eigen gebruik. Natuurlijk zocht ik direct na hun vertrek op internet op wat ik moest weten over mijn plantage. Nu pas wist ik alles over de planten, het oogsten, het selecteren, het stekken en nog zoveel meer.                                                                                                                 

 

Hierna wilde mijn partner het wel eens proberen. Nu ze merkt dat het helpt bij hoofdpijn is ze ook enthousiast.

 

Kort daarop stond Nuon aan de deur. Die hadden uitgezocht dat ik bestuurslid was van een stichting. En ze wezen me erop dat ik als stichting korting kon krijgen op de elektriciteitstarieven. Bedrijfskorting of zoiets. Natuurlijk heb ik dat met de andere bestuursleden moeten overleggen. Maar naast heldere afspraken over de verrekening was de belofte dat zij ook wat van mijn toppenoogst zouden krijgen, voldoende voor ze. Mijn planten worden nu dus goedkoop verlicht. En gezien het elektriciteitsverbruik lijkt onze stichting nu op een echte onderneming.

 

Met de buren heb ik inmiddels afgesproken dat ik een betere afzuiging heb aangebracht, waardoor ze geen hinder ondervinden van de plantengeur. Die afzuiging draait immers toch op goedkope stroom. En als ze ook wat bloemtoppen willen hebben, krijgen ze die natuurlijk.

 

Die vrijgevigheid en de gretigheid waarmee mensen bij mij komen vragen om bloemtoppen, heeft me veel nieuwe inspiratie gegeven. Door mijn kleine plantage ben ik ineens geliefd geworden bij veel mensen en ik wordt met veel vriendelijkheid bejegend. Ik houd daar wel van. En ik heb gemerkt dat ik planten tekort kwam. Dus heb ik mijn plantage boven wat uitgebreid. Dat het daardoor meer planten zijn dan is toegestaan merkt toch niemand meer. De toppen geef ik ze immers beneden. En wat er boven gebeurt, geloven ze wel. Ik sta immers bekend als een betrouwbaar en vrijgevig mens.

Mijn liefde voor bijzonder groen is er alleen maar door toegenomen. Zo las ik wat over een interessante plant in Zuid Amerika, de cocaplant. Ik denk dat ik daar binnenkort maar eens ga kijken. Ik heb denk ik achter mijn huis nog wel ruimte voor een geïsoleerde glazen serre. Dus als het lukt neem ik ze mee.

 

24 juni 2015 Wim van den Bremen

 

36. Napoleon

 

Teunis Koppenol had zijn bakkerij in de oude kern beneden aan de Dorpsstraat. Hoewel er veel concurrentie was had hij over klandizie niet te klagen. Hij was een sterke persoonlijkheid, die achter zijn rug om Napoleon werd genoemd. Zijn klanten zeiden ook vaak dat ze brood gingen halen bij Napoleon. Om het voor klanten aantrekkelijker te maken, had hij een sprekende papegaai op de toonbank staan. Tegenwoordig zou dat vanwege hygiënevoorschriften niet meer kunnen. De klanten van Teun waren echter weg van de vogel. De papegaai gaf altijd antwoord op vragen, maar het antwoord sloeg meestal nergens op. Daarom was het wel altijd lachen als je op je beurt moest wachten.                                                              

 

Het was in de tijd dat de bakkersovens nog op hout werden gestookt. Omdat de dorpen nog klein waren lagen alle winkels vlak bij de rivier. En er waren dan ook binnenschippers die met hout de dorpen langs voeren en zo de bakkers van hout voorzagen.

 

Zo kwam er op een dag een schipper bij Teun langs om hem hout te verkopen. Maar Teun had eerder minder goede ervaringen gehad met deze schipper en daarom zei hij dat hij nog hout genoeg had. En de schipper vertrok. Net voor hij de deur dicht wilde doen zei de papegaai: “Breng maar”. Waarop de schipper het hout uitlaadde en bij Teun achterom afleverde. Daarover werd Napoleon natuurlijk erg boos en hij verkocht de papegaai een stevige oplawaai. Die kwam hard aan, waardoor de papegaai vanaf dat moment met een scheve nek op de toonbank zat. Maar hij bleef de klanten toespreken.                               

Een paar dagen later kwam er een fotograaf met een vergroeide rug brood kopen. Toen hij het volk in de bakkerswinkel goedemorgen wenste, zei de papegaai: “Hout gekocht?”.

 

17 juni 2015  Wim van den Bremen

 

 

 

35. EEN KONINKLIJKE NAAISTER

 

Mw. Hoogendoorn vindt zelf dat ze te vroeg is geboren. Haar onderwijzer zei dat ze de HBS moest kunnen volgen. Maar dat was toen nog alleen voor jongens. Ze werd naaister. Eerst in het atelier van C & A. Later begon ze voor zichzelf. Ze werd ingeschakeld door families die zich een eigen naaister konden veroorloven. Ze gaf de dames naailes en ze naaide in opdracht. Eén van haar opmerkelijke klanten was de vrouw van de Nederlandse ambassadeur in Frankrijk. Die liet haar feestjurken maken en toiletten voor ontvangsten en recepties. Toen de ambassadeur naar Bonn werd overgeplaatst bleef men mw. Hoogendoorn jurken vragen. Ze verbleef soms een week bij haar cliënten en was daar dan in de kost. Daarnaast declareerde ze natuurlijk haar loon en onkosten. Toen de ambassadeur werd overgeplaatst naar India, Saudi Arabië en Vietnam werd de reis te ver. Maar ze bleef wel voor hen werken. Zo werd ze vanuit Vietnam gevraagd een jurk te maken voor de receptie ter gelegenheid van de verjaardag van de koningin op de ambassade. De jurk moest ze afleveren bij mr. G.B.J. Hilterman, die hem mee zou nemen naar Saigon. Daarna kwam er bericht van de overplaatsing naar Turkije. Dat was weer dichterbij, dus ze vloog naar Ankara om daar 4 weken jurken te naaien. Behalve dat ze daar kost en inwoning had ging ze met de familie mee naar concerten en zo.

 

Ze kreeg contact met de secretaresse van de koninginnen Emma en Wilhelmina. Ze werd naar Soestdijk ontboden om voor prinses Marijke, later Christina, een elfenjurk te maken. Die jurk kreeg Marijke van koningin Wilhelmina. De jurk bestond uit zalmkleurige tule in zes lagen over elkaar. De secretaresse vroeg mw. Hoogendoorn om op Soestdijk te komen om de jurk te passen. De jurk werd onder toezicht van de koningin aan de elfjarige prinses aangeboden. Die zei: “Dit is volkomen wat ik gewenst heb”. Toen mw. Hoogendoorn daar wat onwennig op reageerde, kreeg ze te horen: “De prinses zegt het maar één keer “. Op Soestdijk bleef ze met het personeel eten.

 

In haar atelier werkte ze met 4 meisjes voor allerlei particuliere klanten. Daar was een dame bij uit orthodox kerkelijke kring, waar altijd in het zwart werd getrouwd. Maar de dame wilde een andere trouwjurk. Samen bespraken ze de mogelijkheden. Besloten werd om te kiezen uit gele, groene of bruine stof. Maar eerst moest de dominee toestemming geven voor de jurk. Mw. Hoogendoorn ried haar cliënt aan om eerst met de gele staal stof te gaan omdat het anders zeker groen of bruin zou worden. De bruid kwam terug met toestemming voor een gele jurk als het maar niet te wild werd. Op de trouwdag was de bruidegom perplex. En een ouderling kwam langs om te vragen of hij de jurk nog eens mocht zien.

 

10 juni 2015  Wim van den Bremen

 

 

34. Superfosfaat van de Albatros

 

Anna en haar man werden gevraagd om bij de nieuwe kunstmestfabriek Albatros te komen werken. Om daar de kantine te verzorgen. De fabriek stond tegenover hun huis, dus dat kwam hen wel goed uit. Deze nieuwe fabriek had een kantine en kleedruimten. Maar de fabriek was vies en stonk.

 

Er waren grote sociale verschillen tussen de mensen die er werkten. De arbeiders moesten hun werktijd klokken maar het kantoorpersoneel kon komen en gaan wanneer ze wilden. Ze kregen een munt waarmee ze goedkoop koffie, thee, melk en ’s winters soep konden krijgen. De mensen brachten allen hun eigen brood mee. Behalve de directeur. Daarvoor werd met een groot damasten tafelkleed en porseleinen servies op zijn directeurskamer gedekt. De secretaresse moest ’s morgens uitvinden wat hij ‘s middags wilde eten. En ze moest een eitje voor hem bakken. Een manusje van alles uit de fabriek werd dan op pad gestuurd om vers brood en beleg voor de directeur te halen.

 

Anna herinnert zich vooral de kou en de viesheid in de fabriek. Overal in de omgeving sloeg de zwavel uit de rook neer. De ramen van de school in de buurt zagen eruit als van matglas. Die aanslag was er niet meer af te krijgen. De rook van de fabriek brandde ook gaten in de nylonkousen van de dames. En in de was die buiten te drogen hing. De arbeiders uit de fabriek konden zich na hun werk in de kleedruimten douchen en omkleden. Dat was ook wel nodig.

   

Boeren kwamen met vrachtauto’s de kunstmest ophalen en er werd veel per schip afgevoerd. Maar er was niemand in de buurt die klaagde over de slechte  omstandigheden. Want de fabriek betekende ook werk. Totdat de fabriek failliet ging.

 

Anna vindt het geen wonder dat de grond waar de fabriek stond nog steeds braak ligt en er om- heen hekken staan. Met borden waarop staat: “ Gevaarlijk terrein”.

 

3 juni 2015  Wim van den Bremen

 

 

33. Een sociale bakker

 

De jongens van Roos hadden een opmerkelijke humor. Ze smeerden roet aan een stuur of zetten het zadel van een fiets omhoog. Die humor had een naam gekregen, een Roosstreek. Toen Henk Roos nog bij Napoleon in de bakkerij werkte moest hij met een andere bakkersknecht water halen bij de centrale pomp bij de kerk. Dat deden ze met bussen en emmers op een handkar. Toen ze de volle kar naar boven de stoep op hadden gereden, lieten ze hem los. Waardoor de kar van de dijk afrolde en al het water de huizen in liep van de mensen die daar woonden. Napoleon schold hen daar vreselijk voor uit.

 

Jan en Jasper deden de bakkerij en Henk bezorgde de bestellingen. Henk Roos had de vrouw van burgemeester Oud ook als klant. Ze bestelde eens krenten en rozijnen bij Roos om daar zelf iets mee te bakken. In de bakkerij deden de jongens echter koolas in de zak met rozijnen en gaven dat aan Henk mee. Zij wisten niet voor wie de bestelling was. Bij het huis van de burgemeester gekomen, gaf Henk het paard ter bewaking aan de politieagent die daar meestal op wacht stond. Hij gaf het pakje af en ging weer verder langs zijn klanten. Natuurlijk waren er de volgende dag grote problemen.

 

Toen Henk op een dag in de oorlog geen meel kon krijgen ging hij op zoek naar de commandant van het Duitse garnizoen. Daarmee vertrok hij naar het distributiekantoor. Met de hoge ome kwam hij binnen bij de vrouw van zijn broer Jasper die daar toen werkte. Henk Roos kreeg zijn meel toen meteen mee.

 

Achter hun bakkerij hielden de gebroeders Roos konijnen. Soms wel 200 -300 dieren. Ze hadden veel klanten met weinig inkomen en veel kinderen. De gebroeders Roos lieten hen nooit in de steek  Daarom werden er regelmatig konijnen onder de klanten verdeeld. Die bleven hem daarom trouw en gingen nooit meer ergens anders heen.

 

27 mei 2015 Wim van den Bremen  

 

 

32. De bonus

 

Van een familielid heb ik een huis geërfd. Eigenlijk twee huizen. Het huis waarin ik zelf woon staat in het dorp. Maar het andere huis ligt aan een oude onverharde landweg, midden in het veld. Onze streek is dunbevolkt en daarom was het wonen daar buiten in het veld wel erg eenzaam. Het is een oud boerenhuis, dat al lang geleden door mijn tante is verlaten. Ze hield het daar niet meer alleen uit. De landbouwschuur stond op instorten en er moest veel aan het woonhuis gebeuren om het weer goed bewoonbaar te maken. Ik heb me dan ook lang afgevraagd wat ik met dat huis moest.

 

Toen kreeg ik een idee. Ik las in de krant dat een directeur van een woningstichting was ontslagen omdat hij er een financiële bende van had gemaakt. Ik nam contact met hem op en bood hem aan een tijdje bij mij buiten te komen wonen om van zijn frustraties af te kicken. Eigenlijk accepteerde hij snel mijn aanbod. Toen hij het zag besloot hij daar een tijdje te blijven. Ik zocht hem daar elke dag op en vroeg wat hij nodig had om weer rustig te worden. Dat leidde ertoe dat vooral de grond om het huis werd ingericht als een vechtobject. Hij mocht de schuur zonder hulpmiddelen verder slopen. Hij kreeg een roeiboot om op het water zijn energie kwijt te raken. Er was hout en een vuurplaats en er werden fitness apparaten geplaatst. En met een vrouwelijke dorpsbewoner, een vakvrouw, maakte ik de afspraak dat zij als dat nodig was het testosteron- niveau van mijn cliënt terug bracht naar een voor hem acceptabel niveau.

 

Na twee maanden voelde de man zich genoeg hersteld om weer terug te keren naar zijn eigen omgeving. Voordat ik nieuwe cliënten ging zoeken liet ik het huis moderniseren. Daarna ging ik nieuwe klanten zoeken. Dat ging eigenlijk wel makkelijk. Er was altijd wel een welzijnsinstelling of een bank die een manager had weggestuurd zonder dat die het er mee eens was. En ze kwamen graag en ze betaalden gul. Er waren tijden dat ik zelfs een wachtlijst had. Dat gebeurde vooral toen ik bedacht, dat het huis voor mij werkte als een bonus. En ik met deze nieuwe naam, die ik op het huis had gezet, adverteerde. Ze kwamen er op af als vliegen op de stroop. Een wachtlijst is in deze bedrijfstak niet handig omdat mensen dan te lang moeten wachten. En een verblijf bij ons geneest dan onvoldoende vlug. Daarom overweeg ik een stichting de Bonus op te richten en meer van dit soort afgelegen huizen op te kopen en voor dit nuttige doel in te richten.

 

Misschien vraagt u zich af wat er van deze mensen is geworden nadat ze mijn huis hebben verlaten. Er zijn globaal twee groepen. De ene groep cliënten is met zijn pensioengeld naar de Cariben verhuisd. De andere groep werkt weer als manager bij een welzijnsstichting of een zorginstelling.

20 mei 2015 Wim van den Bremen

 

 

31. De augurk

 

Tess is 10 jaar, bijdehand en zit op de basisschool. Via haar I- pad communiceert ze met haar klasgenoten. Ook als die met haar in dezelfde ruimte zijn. Het gaat meestal over muziek en nieuwe kleren. Maar ook de jongens in de klas worden grondig becommentarieerd. En niet altijd zachtzinnig.

 

De klas heeft een jonge onderwijzeres, die een goede band heeft met haar leerlingen. Zij volgt belangstellend wat de kinderen aan elkaar versturen. Zo merkt ze direct als er onrust in de klas ontstaat. En ze weet dan ook waarom dat zo is.

 

Zo sturen Tess en een jongen uit de klas elkaar op een dag steeds fellere berichten. Op een gegeven moment is Tess het zat om nog langer te ruziën. Nadat ze zelf vele berichten in de aanval is geweest, moet de jongen nu ophouden. Ze bericht hem dat met een tekst waarin staat: “Ga jij maar met je augurk spelen”.

 

Dat is het moment waarop de juf in actie komt. Ze vraagt de moeder van Tess op school te komen om de zaak te bespreken. Wat zijn de contacten die Tess buiten de school om heeft? Beiden zijn erg nieuwsgierig naar hoe Tess aan haar tekst over de augurk komt. Daar heeft de moeder van Tess ook geen idee van. Zonder het uit te spreken komen er beelden in hun hoofden op van loverboys en andere ongewenste contacten.  Ze spreken samen af al hun pedagogische kwaliteiten op Tess los te laten. Dan vertelt Tess haar moeder in alle openheid dat ze die tekst gewoon op You Tube is tegen gekomen. En ze vond hem wel terecht gebruikt tegenover die kwal van een jongen.

 

Vanaf dat moment volgen moeder en de onderwijzeres het woordgebruik van Tess en haar klasgenoten op de voet. Maar het blijft rustig en er valt voor hen niets te corrigeren.

 

Als de onderwijzeres ’s avonds met haar partner naar de TV zit te kijken, is de partner onrustig. Hij stelt voor, vroeg naar bed te gaan. De onderwijzeres vertelt hem dat ze nog een film wil zien en dat hij daarom maar zelf met zijn augurk moet gaan spelen.     

 

13 mei 2015, Wim van den Bremen                                   

 

 

30. Alleen in een grote stad

 

Alice is door haar dochter en haar partner uitgenodigd voor een reis naar Londen. Samen willen ze een aantal voor hen belangrijke evenementen bijwonen. In een groot hotel verdelen de reisgenoten zich over de kamers. Alice krijgt een kamer voor zich alleen op de zoveelste verdieping.

 

Samen bezoeken ze dan de geplande programma’s. Samen reizen ze daarvoor in een taxi heen en weer. Samen eten ze. Maar Alice wil ook wel eens alleen zijn in die kleine week dat ze hier verblijven. Haar dochter geeft haar daarvoor nauwelijks de ruimte. Die vindt het een voorrecht om nu eens een paar dagen intensief met haar moeder op te kunnen trekken.

 

Daarom ontsnapt Alice in alle vroegte uit het hotel om alleen een wandeling door Londen te maken. Ze vindt het prachtig en geniet. Met hulp van een politieagent vindt ze de weg terug naar het hotel. Al met al is ze lange tijd weg geweest. Ze neemt de lift naar boven en zoekt haar kamernummer op.

 

Als ze de deur wil openen merkt ze dat het niet gaat. De sleutelkaart kan de kamerdeur niet open maken. Ze vraagt zich af wat er aan de hand kan zijn. Maar ze komt er niet uit. Dan komt er een Japanse dame op haar af, die aan Alice vraagt wat ze in haar kamer wil. Er gaat opnieuw veel tijd mee heen. Ze komen samen tot de conclusie dat Alice waarschijnlijk op de verkeerde verdieping staat. Maar nu slaat de twijfel helemaal toe. En ze kan zich op geen enkele manier de verdieping herinneren.

 

Alice gaat naar beneden om bij de balie te vragen of ze haar kunnen helpen. Als ze aan de balie horen wie ze is, komt er een blije reactie. Er wordt uitvoerig gevraagd hoe het met Alice is en of er niets ergs met haar is gebeurd. De portier belt naar boven naar de dochter om te melden dat haar moeder terecht is. Alice hoort het allemaal met verbazing aan. Haar dochter sluit haar emotioneel in de armen. En vertelt dat ze de politie al hadden gebeld om haar vermissing door te geven.

 

Vanaf dat moment is het gebeurd met de vrijheid van Alice. Ze wordt nu permanent bewaakt door haar dochter. Om haar te beschermen tegen al het kwaad van deze grote wereldstad. Alice durft haar niet te vertellen hoezeer ze heeft genoten van de sfeer in deze grote stad. En ze vindt die Engelsen eigenlijk aardige beleefde mensen.         

 

Misschien moet ze nog maar eens terug gaan zonder haar overbezorgde familie.

 

6 mei 2015  Wim van den Bremen

 

 

29. DiyaR

 

Diyar komt uit Koerdistan. Uit het Irakese deel van Koerdistan. Hij woonde noordelijk van Mosul dicht bij de Turkse grens. Een welvarende streek vanwege de winning van olie. Maar ook een gebied waar oorlog al decennia een normale zaak is. Dit gebied is ook bekend als Mesopotanië. Een gebied waar één van de vroegste, beschreven beschavingen van onze mensheid ontstond. Diyar kent de geschiedenis goed. Hij is er trots op en hij wil er graag over vertellen.

Diyar was de oorlog zat en hij is zijn vriendin gevolgd naar Nederland. Hij wil hier zo snel mogelijk zijn normale leven weer oppakken. Dat leven is een bestaan als journalist. Om dat te kunnen doen leert hij in hoog tempo Nederlands. Als hij de taal voldoende kent wil hij gaan werken als correspondent in West Europa voor Koerdische media. Ik leg hem uit dat dit nog niet zo makkelijk zal zijn. Maar hij laat mij zien wat er nu al van zijn hand in Koerdistan is gepubliceerd. Het wekt de indruk meer te zijn dan er in Nederland over de Koerden wordt gepubliceerd. Maar ik kan zijn taal niet lezen. Omdat een correspondent een goede analyse moet kunnen maken van het land van waaruit hij schrijft, vraag ik hem naar zijn opvattingen over ons. Geëngageerd begint hij te vertellen over zijn beeld van Nederland en Nederlanders. Diyar volgt de Nederlandse media zo goed als hij kan. Hij heeft al een grondig beeld van hoe goed onze democratie werkt. Ik plaats daar wat kanttekeningen bij. Maar hij wijst op zijn eigen land waar telgen uit een paar families vanaf het einde van het Osmaanse rijk het bestuur domineren. En ook zij doen dat met de suggestie dat ze democratisch regeren.

Bij een andere gelegenheid vraag ik of hij mij de kaart van de godsdiensten in zijn land wil uitleggen. Dan kijkt hij mij ernstig aan. En vertelt hoe dat zit. Hij legt uit dat er veel verschillende geloven zijn, waarvan de aanhangers vaak vijandig met elkaar om gaan. Dat dwingt mensen om zeer nadrukkelijk voor hun geloof uit te komen. Vervolgens vertelt hij mij dat hij niet meer in een godsdienst gelooft. Hoe kan het, dat ze allen maar één god willen erkennen, maar de ene god van de ander niet accepteren. Dat kan niet kloppen vindt hij. Hij prijst Nederland omdat je hier, daarover vrij kunt praten. Maar als hij dat gezegd heeft, voegt hij daar nog iets aan toe. Ik ben tot nu toe de enige met wie hij daarover in Nederland kan praten. Zijn buren in de flat kent hij oppervlakkig en hebben ook veel problemen met de Nederlandse taal. Daarmee spreekt hij nauwelijks. Echte contacten in de Nederlandse samenleving heeft hij nog niet. En zijn in Nederland wonende landgenoten, maar ook zijn eigen familieleden zullen zijn opvatting niet accepteren. Hij heeft Nederland nodig om niet langer alleen te staan.

29 april 2015 Wim van den Bremen

 

 

28. Een eindje fietsen

 

Dirk is een boerenzoon. Hij was voorbestemd om een mooi akkerbouwbedrijf over te nemen van zijn ouders. Hij werd verliefd op een meisje uit het dorp. Het was dik aan en ze wilden wel trouwen. Zijn ouders hadden al langer bedenkingen tegen het meisje omdat ze niet van hun kerk was. Toen Dirk met zijn trouwplannen kwam maakten zijn ouders dat trouwen onmogelijk. Ook het volgende meisje stuitte op bezwaren van zijn ouders vanwege het verkeerde geloof. Ook die verkering werd beëindigd. Toen was Dirk het zat. En hij zocht het eerste meisje weer op en ze besloten samen toch te trouwen. Zonder toestemming van zijn ouders. Daardoor liep Dirk de boerderij mis. Dat was nogal heftig.

 

Maar Dirk had een goede opleiding en hij was nogal technisch, zodat hij al gauw een goede baan vond als operator in de chemische industrie. Daar had hij het naar zijn zin en hij vindt van zichzelf dat hij na die harde confrontatie met zijn ouders, een goed leven heeft gehad. Onlangs is hij met pensioen gegaan.

 

’s Zomers gaat hij met zijn gezin vaak naar een camping in de buurt van de boerderij die van zijn ouders was. De streek blijft trekken en het is er een prachtig landschap. Vanuit zijn caravan rijdt hij op zijn fiets door de streek die hij nog zo goed kent. En waar hij vroeger altijd met plezier heeft gewoond. Soms komt hij daar mensen tegen die hij nog van vroeger kent.

 

Op een dag treft hij Arie, de zoon van een boer die zijn bedrijf naast de ouders van Dirk had. Arie is wel op de boerderij gebleven. Arie had het goede geloof. Ze hebben elkaar in de loop der jaren vaker ontmoet en ze kunnen goed met elkaar overweg. Arie klaagt. De schaalvergroting en de verscherpte wetgeving maken het boeren steeds moeilijker. En zijn bedrijf is niet zo groot. Kapitaal om grond bij te kopen heeft hij eigenlijk ook niet. Hij is bang dat hij als boer moet stoppen.

 

Dirk heeft zijn tijd in de industrie ook gebruikt om afstand te nemen van het agrarische denken. Hij heeft de ontwikkelingen in de landbouw kritisch gevolgd. En hij wijst er Arie op dat stoppen met een landbouwbedrijf heel normaal is. Eerst waren het de keuterboertjes uit Brabant en van de Veluwe. Toen waren het de landarbeiders uit Zeeland en Groningen. Die moesten allemaal ander werk vinden en daarna vaak verhuizen. Volgens Dirk zijn ze daar niet minder van geworden. Toen begonnen de boeren te emigreren naar Canada en landen zoals Polen. En nu leven we in een tijd dat alleen de groten en degenen met voldoende kapitaal het vol kunnen houden. En voor de anderen is dan geen plaats meer, legt Dirk uit. Arie zucht. Zijn kinderen hebben hem hetzelfde ook al vaak gezegd. Maar hij kan nog niet stoppen. Treurig wenst hij Dirk een goede vakantie. Die fietst terug en neemt met zijn vrouw een glaasje wijn, in de zon, voor de caravan.

 

22 april 2015 Wim van den Bremen

 

 

27. De nieuwe auto

 

Jan is nog jong. Maar vandaag ziet hij er als een vent uit. Geen wonder, hij heeft net zijn rijbewijs gehaald. Van zijn zelfverdiende geld en crowd funding bij zijn grootouders heeft hij ook al een nieuwe auto gekocht. Hoewel nieuw? Een veelde hands zo te zien, maar het ziet er allemaal goed uit. De auto glimt nog van het schoonmaken door de verkoper. Maar dat glimmen komt niet tot zijn recht als niemand dat ziet.

 

Dus gaat hij meteen met de auto op pad. Er zijn weinig bekenden op straat. En de buren kijken moeilijk als ze Jan in een auto zien. Andere mensen kijken nauwelijks, omdat ze zelf een veel grotere en nieuwere auto hebben. Jan gaat op zoek naar zijn vrienden en kennissen. Twee straten verder is het raak. Er staan een paar oud-klasgenoten met meisjes te praten. Jan rijdt voor en kijkt of ze onder de indruk zijn van hemzelf en zijn nieuwe aankoop. Hij biedt hen een proefrit aan, waarvan ze graag gebruik maken. Gierend gaat het de straat uit naar de snackbar waar meer jeugd zit. Die willen graag zijn nieuwe aanwinst bewonderen. De motorkap gaat open en Jan legt uitgebreid uit wat ze daaronder allemaal zien. Nu hij deze auto heeft gekocht heeft hij op slag ook verstand van de techniek onder de kap, zo lijkt het. Allemaal mogen ze mee voor een paar rondjes in de buurt. De ramen open en de muziek hard aan. Nu weet iedereen dat Jan een nieuwe auto heeft.

 

Als de laatste is uitgestapt gaat Jan op weg om de auto op zijn naam te laten zetten en de verzekering te regelen. Want dat moet eerst, heeft hij geleerd.

 

15 april 2015, Wim van den Bremen

 

 

26. De muis die brulde

 

Door de 2e wereldoorlog was de productie in Nederland hard teruggevallen. Toen er na 1945 weer geld beschikbaar kwam, werd dat geïnvesteerd om die productie weer op te voeren. Eén van de productiesectoren was de landbouw. Er was in het land een tekort aan voedsel. Landbouwgebieden met een lage efficiëntie werden in een ruilverkaveling gebracht om die efficiëntie op te voeren. Vooral gebieden met kleine en verspreide percelen kwamen daarvoor in aanmerking.

Het Ransdalerveld, tussen Valkenburg en Heerlen, was zo’n gebied dat werd voorbereid voor een herverkaveling. Er werden plannen uitgewerkt en de grondeigenaren mochten daarover stemmen. Omdat de meerderheid voorstemde werd de ruilverkaveling in uitvoering genomen. Dat begon met een herindeling van wegen en watergangen. Buiten het dorpje Ransdaal werd begonnen met het vullen van de uitgegraven cunetten met zand, waarover de nieuwe wegen zouden worden aangelegd. Er was in de ruilverkaveling, vooral in Ransdaal, een minderheid van boeren die tegen de ruilverkaveling had gestemd. En zij besloten onder elkaar dat de uitvoering van het werk moest worden tegengewerkt.

Toen om zeven uur de dieplader met de eerste bulldozer arriveerde, en vrachtauto’s kwamen om zand aan te voeren was het tijd voor de boeren om in actie te komen. De nieuw aan te leggen weg daar, zou slechts 3 m breed worden. Daarom hadden de boeren bedacht dat ze met hun tractoren het werkverkeer tegen konden houden. Ze begonnen om en om met het uitrijden van stalmest naar hun percelen, die toen nog ver weg in het veld lagen. De uitvoerders van het werk hadden wel moeilijkheden verwacht en waren goed geïnstrueerd toen de eerste boeren begonnen te rijden. Een uitvoerder ging pontificaal midden op het kruispunt bij het dorp staan en dirigeerde demonstratief het werkverkeer naar de kant. Zodat de boeren ongehinderd hun mest konden wegbrengen. De aanleg van de weg begon wel. Maar elke keer als er een boer wilde passeren kreeg hij voorrang. Of hij nu heen ging of terug kwam. Dat ging door tot een uur of elf die morgen. Toen kwamen er geen boeren meer.

Verwonderd over het feit dat het al zo gauw was afgelopen, ging iemand van de werkleiding in het dorp informeren wat er aan de hand was. Het bleek dat de actie vooral was uitgevoerd door boeren met kleine bedrijven. En om elf uur was al hun mest al op en uitgereden.

8 april 2015  Wim van den Bremen

 

 

25. De RVH

 

De RVH was een vleesverwerkend bedrijf. Met ongeveer 100 man personeel. Het stond op het oude slachthuisterrein in Crooswijk. Dicht bij de plaats waar ook ooit een grote veemarkt was. En waar de koeien vroeger soms door de boeren aan een touw, lopend werden aangevoerd. Het slachthuisterrein was vroeger de ontmoetingsplek van Rotterdammers met de mensen uit de omliggende gemeenten. Die werden door de Rotterdammers consequent boeren genoemd. De RVH behoorde tot de cultuur van dat slachthuis. In het 100 jaar oude slachthuisgebouw werd geslacht. En verderop op het terrein, bij de RVH en anderen werd het vlees verwerkt tot allerlei slagerijproducten.

 

Hoewel de regels op het slachthuisterrein streng waren en door gemeenteambtenaren zorgvuldig werden gehanteerd, was de RVH een buitenbeentje. De samenwerking met andere vleesverwerkers daar was slecht. Men was elkaars concurrenten. En omdat de RVH de grootste was werd ze extra gewantrouwd. Het was verboden om zonder toestemming vlees van het slachthuisterrein mee te nemen. Maar de werknemers wisten wel hoe ze daar mee om konden gaan. En als er iets bijzonders was, een feestje of zo, dan was er vlees. Buiten de administratie om. Dat was normaal. Maar iedereen was het er over eens bij de RVH werd gestolen. Niemand zei wat er gestolen werd, maar iedereen wist het zeker. Het was niet normaal daar.

 

Omdat het slachthuis oud was en versleten kon er steeds moeilijker de marktprijs gehaald worden. En het werd steeds moeilijker om aan de hygiënevoorschriften te voldoen. Ver voordat het slachthuis zou worden gesloten en naar een nieuw modern gebouw zou verhuizen ging de RVH failliet. Of het kwam door de hoge kostprijs of omdat er gestolen werd was niet duidelijk. Het bedrijf kwam meteen tot stilstand. En de concurrentie nam direct de omzet over. Dus moest er afscheid worden genomen van het personeel. Afgesproken werd dat de directeur met een aantal adviseurs de volgende morgen het personeel zou vertellen wat er aan de hand was. En hoe ze verder moesten handelen. Om voor een uitkering in aanmerking te komen. De volgende morgen was iedereen aanwezig behalve de directeur. Niemand wist waar hij was. De adviseurs deden wat er van hen werd verwacht. En de bijeenkomst werd afgesloten.

 

Waarop de mensen in een merkwaardige kalmte naar elkaar toeliepen, elkaar de hand schudden en bedankten voor de plezierige samenwerking. Van de directeur werd niets meer vernomen. En van het gestolene uiteraard ook niet.

 

1 april 2015, Wim van den Bremen

 

 

24. Antillianen en hun muziek

 

Het is de dag van het Antilliaanse carnaval. Eigenlijk is de optocht die ze houden maar een deel van hun carnaval. Maar in die optocht willen ze anderen laten zien hoe zij hun cultuur vieren. En heel veel Nederlanders weten dat te waarderen. Het is druk langs de straat. Bovendien is het warm. Want het echte Antilliaanse carnaval speelt zich af in de tropen. Dus houdt je zo’n optocht in Nederland als het warm is. Dan komen de schaars geklede en rijk versierde vrouwen en mannen het best tot hun recht. Daar houden Rotterdammers wel van. Je kunt zonder jas op straat zijn en dansen. Veel mensen die eigenlijk vinden dat al die buitenlanders te veel zijn komen graag kijken naar dat feest.

De volgende dag, de zondag, ben ik onder kerktijd op Goeree- Overflakkee, Uit de dorpskerk komt het luide gezang in langzame hele maten. Als ze in stemmig zwart uit de kerk komen, kijken de kerkgangers me streng aan. Deze mensen willen mij ook laten zien wat hun cultuur is. Ik voel dat ze vinden dat ik daar niet bij hoor. Voor hen ben ik te veel.

Eén van de Antillianen die ik ken, gaat trouwen. Natuurlijk ga ik in op de uitnodiging om daar bij te zijn. En het feit dat het feest in de sporthal is, doet me vermoeden dat het daar een vrolijke swingende boel zal worden. Eén van de zaaltjes in de sporthal is stijlvol aangekleed. De aanwezigen zijn allemaal op hun paasbest gekleed. En ik blijk in een kerk te zijn terecht gekomen. Het zaaltje in de sporthal doet voor deze gelegenheid dienst als kerk. Met een echte voorganger. Er is een kerkdienst met een lang, persoonlijk, stichtelijk woord voor het bruidspaar. En het koor zingt. Stemmige liederen in een Antilliaans ritme.

Bij de bruiloft zijn meerdere Antilliaanse mensen die ik ken actief. Ik vraag hen of ze ook tot de kerk van het bruidspaar horen. Dat blijkt niet zo te zijn. Ze zijn er omdat ze landgenoten zijn in een ander land met een andere cultuur. Omdat hun groep van landgenoten hier zo klein is, helpen ze het bruidspaar om in hun eigen stijl hun huwelijk aan te gaan en te vieren, zoals ze dat in hun thuisland zouden doen.

En niemand laat me merken dat ik te veel ben. Integendeel de weinige aanwezige witten zijn zeer welkom.

25 maart 2015, Wim van den Bremen

 

 

23. Kom dan jongens

 

Het is een mooie zonnige dag in augustus. Veel graan is al geoogst. Maar de boeren zijn nog druk bezig en er staat nog zoveel op het land dat het landschap er mooi okergeel uitziet. Prachtig weer en een mooie omgeving voor twee wandelaars. Er komt ook een fietser langs, die alsmaar rond kijkt, alsof hij wat zoekt. Bij de wandelaars stapt hij af en vraagt of ze vuur voor hem hebben. Als een wandelaar hem zijn aansteker aanreikt, haalt de man een rotje uit de zak. Onder de verbaasde blikken van de wandelaars steekt de fietser het rotje bij het lont aan. En hij werpt het ver weg naar een plaats waar het graan net geoogst is. Daar doen grote groepen vogels zich te goed aan het graan dat bij het lossen van een combine is gemorst. De wandelaars doen een stap terug. Er klinkt in de stilte tussen de vogels een luide knal. Tientallen kraaien vliegen op en draaien een rondje alsof ze willen zien waar dat lawaai vandaan komt. Maar heel veel duiven blijven gewoon zitten en gaan door met het oppikken van het graan. De fietser kijkt teleurgesteld. Hij vertelt dat hij vanmorgen zijn jonge duiven voor een oefenvlucht heeft weggebracht. Maar ze zijn nog steeds niet op het hok teruggekeerd. Een van de wandelaars probeert de duivenmelker duidelijk te maken dat het voor duiven toch veel leuker is in het veld, met zoveel voer, dan in het duivenhok. Maar daar reageert de man zelfs niet op. Hij loopt het land in en fluit zoals hij altijd zijn duiven fluit. De wandelaars gaan verder. Het laatste wat ze horen is het geroep: “Kom dan jongens. Kom dan jongens”. 

 

18 maart 2015, Wim van den Bremen

 

 

22. De opgewarmde hap

 

Van hun kennissen krijgen ze een pakje toegestuurd. Dat is telefonisch aangekondigd. Het pakje is voor hen van grote waarde. Ze zien er dan ook erg naar uit. Maar ze werken beide. Dus als het pakje met de post bezorgd wordt, zijn ze niet thuis. Daarom laat de bezorger een briefje achter, dat ze het pakje op kunnen halen bij een afhaalpunt. Als ze tussen de middag even thuis zijn vinden ze het briefje. Ze hebben het allebei die middag nog druk. Eigenlijk hebben ze beide geen ruimte om het pakje op te halen. Bovendien zal de bezorger het pakje nog niet bij het afhaalpunt hebben kunnen afgeven, omdat hij nog onderweg is. En het is niet afgegeven bij de buren. Hun nieuwsgierigheid is groot.

 

Daarom besluit hij om het toch maar te proberen. Het zal hem misschien ’s avonds zijn maaltijd kosten, omdat hij al weer vroeg ergens moet zijn. Maar dat eten komt dan wel later. Hij werkt een paar afspraken af en gaat dan langs het afhaalpunt met zijn briefje. De medewerker zoekt zich wezenloos. Er is geen pakje. Er komt nog een collega langs die mee zoekt, maar er is geen pakje. Misschien was het klein en heeft de besteller het over het hoofd gezien, toen hij hier kwam uitladen. Maar dan komt het morgen wel. Sorry maar helaas.

 

Het gezoek heeft zoveel tijd gekost, dat het eten er bij inschiet. Na zijn avondvergadering komt hij eindelijk weer thuis. Hij ziet het meteen. Midden op de tafel staat het uitgepakte pakje. Zijn uitgehongerde gezicht trekt in een vraagteken. Waarop zij laconiek vertelt dat ze het pakje zelf maar heeft opgehaald. Ze was zo nieuwsgierig. En hij had zoveel bezwaren dat ze verwachtte, dat het er toch niet meer van kwam. Dus is zij maar gegaan, zonder briefje, maar dat bleek niet onoverkomelijk. Bij het afhaalpunt heeft ze verteld, dat ze het briefje was kwijt geraakt, maar dat ze zeker wist dat ze het pakje moest halen. Ze vroegen haar zich te legitimeren en een handtekening te zetten en toen kreeg ze het pakje mee.

 

Hij probeert haar voorzichtig te vertellen hoeveel tijd hij heeft verdaan met het zoeken van het pakje. Dat hij het eten daarvoor heeft laten staan. Hij vindt het jammer dat ze dat niet oppakt.

 

De vrouw vraagt zich af hoe het komt dat hij niet blij is, dat zij het pakje heeft opgehaald. Ze is teleurgesteld.

 

En zo zitten beiden treurig naar de inhoud van het pakje te kijken, waarop ze zich zo hadden verheugd. Terwijl hij de laatste resten opeet van zijn opgewarmde hap.

 

11 maart 2015  Wim van den Bremen

 

 

21. Kraanshopping

 

De Oude Markt was inderdaad oud. Veel panden waren slecht onderhouden. En het begon er wat sjofel uit te zien. Dus besloot het gemeentebestuur om een restauratieplan te laten maken. Particuliere eigenaren werden uitgenodigd om mee te doen in het plan. Na veel gepraat en geklaag over de kosten werd men het eens. En de uitvoering kon van start. Er werd materiaal aangevoerd zoals bouwketen en hekken waarachter de materialen konden worden opgeslagen. En er kwam een bouwkraan. Een hele grote die  materialen, maar ook betonkarren en ander materieel, over de daken heen kon tillen. Daar tussendoor moest twee keer per week de markt gewoon doorgaan. Het was wat passen en meten, maar ook dat lukte. Er was voor iedereen plek.

 

Bovenin de kraan, in een kleine cabine, onzichtbaar voor de mensen op de grond, zat de machinist. Iedere dag klom hij naar boven en naar beneden. Het publiek zag alleen de last die aan de kabels in de kraan hing. Maar als ze beter keken zagen ze dat het hijsen met grote precisie gebeurde.

 

Het toeval wilde dat de viskraam een vaste marktplaats had onder de cabine van de kraan. De al wat oudere machinist, die veel van vis hield, zat dus de hele dag in de lucht van het visbakken beneden. Die verleiding was hem te groot. Maar om voor een visje naar beneden en weer omhoog te klimmen was hem eigenlijk ook te veel. Zo kwam hij op het idee om een tasje aan zijn hijskabel te binden met een briefje erin waarin hij twee lekkerbekjes bestelde. Betalen deed hij wel als hij ’s middags na het werk naar beneden kwam, schreef hij erbij. En hij liet het tasje precies tussen de klanten door, voor de ogen van de visboer naar beneden komen. Daar keken ze raar op. Zo’n klant hadden ze nog nooit gehad. Maar de visboer wilde wel meewerken en zo gingen er even later twee warme gebakken visjes weer naar boven. Tot grote hilariteit van de omstanders. De klantgerichte behandeling van de visboer beviel goed. En daarom gingen er voortaan elke marktdag twee gebakken visjes naar boven. Tot vermaak van de klanten van de visboer.

 

4 maart 2015  Wim van den Bremen

 

 

20. Echte sport

 

Wij kijken meestal naar de sporten waar veel geld aan de sporters wordt betaald. Overigens gebeurt dat niet aan alle beoefenaren van diezelfde sport. Maar toch. Daarom zien we heel weinig van al die mensen die hun sport uitoefenen zonder dat ze daar geld voor krijgen. Sporters waarvoor de moeders alle kleding kopen en wassen. En de vaders hun vrije tijd vullen met taxidiensten voor hun sportende familieleden. Sporten dus die geen geld opbrengen maar geld kosten.

Hier in de buurt wonen een aantal van die sporters die zwemmen. En hoe. Ze hebben bedacht dat ze de Elfstedentocht in estafettevorm gaan zwemmen. Een tocht van tweehonderd kilometer. Ik dacht meteen aan mijn eigen zwemprestaties. Als ik een eindje zwom kon je ondertussen wat anders gaan doen voordat ik aankwam. Zo hard ging dat niet. Ze moeten wel dagen in het water zijn. Met begeleiders erbij in boten en met busjes. Er moet worden gemasseerd, voor het eten gezorgd, ze moeten slapen. Er is een coach nodig die met de sporters samen bepaald wie hoeveel kan zwemmen. Er moet medische begeleiding zijn. De zwemtocht moet minutieus worden voorbereid. Want de Friezen moeten weten wanneer wat door het water aankomt. De estafetteploegleden moeten goed met elkaar kunnen opschieten. Het zwemmen van elkaar kunnen overnemen als dat moet. Niet boos op elkaar worden als ze moe zijn.

De zwemmers willen het elfsteden- gevoel als zwemmer beleven. Ze willen laten zien dat ze een grote prestatie kunnen leveren. De buitenwereld laten zien hoever en hoelang je kunt zwemmen. En het plezier beleven dat elke duursporter aan zijn prestaties overhoudt. Het ver voorbij je normale prestaties door kunnen gaan. Niet door je sporttechniek maar door je uithoudingsvermogen. En vooral je mentale sterkte. Daarvoor is die ploeggeest zo belangrijk. Als je zoiets kunt ben je sterk. En je voelt de voldoening van dat sterk zijn. Dat maakt duursporten zo belangrijk voor veel mensen.

Maar voordat je van Leeuwarden naar Leeuwarden zwemt moet je daar heel veel voor getraind hebben. Dat maakt de prestatie van deze zwemmers zo opmerkelijk.

25 februari 2015 Wim van den Bremen

 

 

19. Beste buur

 

Natuurlijk zou iedereen een beste buur moeten zijn. Maar wie heeft nu de ambitie om beste buur te worden. Ik weet wel wie het niet gaan worden.

 

Gemeenteraadsleden zeker niet, want die proberen zich overal juist ten opzichte van elkaar te profileren. Hondenbezitters zonder schep en zak hebben ook geen schijn van kans. Eigenaren van scooters en brommers, die met een rotgang door de bebouwde kom rijden, behoren  geen nominatie te krijgen, maar een boete. Ook als ze hun buren uitnodigen komen slechte barbecuebedieners niet in aanmerking. De niet uitgenodigde buren zullen dat vanwege de lucht met me eens zijn. Voor dove hardrockfans is er zeker geen nominatie weggelegd. Tenzij ze bij een motorfestijn door hun medebezoekers worden aangemeld. De liefhebbers van groot groen gazon, dat erg kort wordt gehouden, denken misschien dat ze hun buren een plezier doen met de aanblik van het gras. Maar kort groen morrend gras is voor de buren niet om aan te horen. Dan zijn er soms buren die bezwaar maken tegen de komst van een gezin met een zwaar gehandicapt kind in de buurt. Daar hoeven we volgens mij niet verder over na te denken. Discussie zal er zijn over buren die wel een vluchtelingenopvang in hun dorp accepteren maar daar een maximum aantal mensen aan willen verbinden. Dan hebben we nog de, door meer beschikbaar zak- of leefgeld koopkrachtige jeugd, die versnaperingen koopt maar niet weet waar een afvalbak voor is. Diezelfde leerlingen maken echter ineens wel kans als ze aan een sponsorloop meedoen.

 

Autobezitters op een woonerf met veel spelende kinderen hebben een automatische handicap. Ook al rijden ze nog zo zachtjes en voorzichtig. Maar hun kansen stijgen weer, als ze de jeugdelftallen zaterdags naar de wedstrijden rijden. Huisvrouwen die vooral koffie met elkaar dringen worden niet gezien. Totdat ze de was van de buren gaan strijken.

 

De beste kansen om beste buur te worden zijn er toch voor ziekenverzorgers, organisatoren van feesten en schoonmakers van flatportieken. En natuurlijk mensen die voor hun oudere buren boodschappen doen. Afhankelijk van welk onderwerp in de publiciteit is. Want ook daarbij is beeldvorming bepalend.                                                   

18 februari 2015

Wim van den Bremen  

 

 

18. Al weer oorlog

 

Telkens als het bericht komt dat een oorlog is uitgebroken schrik ik. Het eerst kan ik me dat herinneren van de oorlog in Korea. Ik was toen 10 jaar. Het nieuws kwam via de radio en het gebeurde op een morgen. Ik stond op de overloop van ons huis.

 

Misschien komt het schrikken omdat ik nog veel weet van de bezettingsjaren door de Duitsers. Van het gebrekkige voedsel, van de ellende bij onze doofstomme buren. Van het waarschuwende gedrag van mijn moeder. Van de vliegtuigen en de bomen die uit onze straat verdwenen.

 

Daarna overkwam me dat schrikken nog vele keren. Vietnam, Katanga, Angola, Varkensbaai, Palestina, Boedapest, Praag, Koerdistan, Afghanistan, Irak en Iran, de Kaukasus, Eritrea, Ruanda en nog een keer Irak en Koeweit, Libië, Soedan, Somalië en Syrië. En nu Oekraïne. En ik heb er nog vergeten. Geen van deze oorlogen heeft winnaars opgeleverd. Overal waren vooral verliezers. Helemaal neutraal kan ik niet kijken. Ik ben in 1945 bevrijd door Amerikanen, Engelsen, Polen en andere geallieerden. Voor hun oorlog, hun vechten, ben ik ze nog steeds dankbaar.

Ondertussen heb ik contacten opgebouwd met vluchtelingen uit veel van die oorlogslanden. Mensen die weg moesten omdat hun levens in gevaar waren. Mensen net zo doorsnee als de mensen in mijn eigen woonomgeving. Mensen die het verkeerde geloof hadden, of die als leraar werden bedreigd omdat ze hun leerlingen kritisch denken leerden. Vrouwen die helemaal niet naar school mochten of verkracht en mishandeld zijn. Gezinnen die vele dagen in vrachtwagens zaten opgesloten om weg te komen. Of die hoog, lopend door de sneeuw, door de bergen hun land ontvluchtten. Sommigen behoorden tot een verboden politieke groepering. Maar veel van die buitenlandse kennissen zwijgen over wat hen is overkomen. De herinnering is te heftig voor hen. Met mijn schrikervaringen kan ik me dat helemaal voorstellen.

 

Oorlogen ontstaan omdat landen, volken, mensen, die ongelukkig met elkaar zijn, niet met elkaar willen of kunnen praten. Dat is in het groot zo, maar ook in het klein. Als mensen niet meer met elkaar kunnen of willen praten ontstaat er spanning. En bij die spanning kan het kleinste incident uitgroeien tot een conflict. Een ruzie. Een oorlog op straatniveau. Als we in onze eigen omgeving vreedzaam met elkaar willen leven zullen we  ook met elkaar moeten praten. En proberen te voorkomen dat mensen geïsoleerd raken en zich ongelukkig voelen. Ook al zijn we het niet eens met hun manier van leven, hun geloof of hun politieke overtuiging. We kunnen ze toch best een goede morgen wensen. Van een ander vinden we dat zelf ook leuk. Als onze normen en waarden zo goed zijn, moeten we dat laten zien. Dat overtuigt. En alleen zo ontstaat respect dat ruzie voorkomt. Ook al wordt je het nooit eens over onze manier van leven, ons geloof of onze politieke overtuiging.

 

11 februari 2015    Wim van den Bremen  

 

 

17. Na Mijdrecht

 

De waterschappen zijn de oudste bestuursorganen in Nederland. Omdat het vroeg Middeleeuwse uitgangspunt: “Elc syn diek” nog steeds tot wateroverlast bij de buren leidde, werd er op samenwerking aangedrongen. Sterke bestuurders zoals Floris V dwongen/ stimuleerden landeigenaren om samen te werken bij het tegengaan van wateroverlast. Landbezitters moesten de kosten betalen en bemoeiden zich daarom erg intensief met die gezamenlijke bestrijding van wateroverlast. Daarom zijn de waterschappen ook oude democratische bestuursorganen. De ingelanden praatten daar met elkaar over hun eigen belangen.

 

Lodewijk Napoleon schonk ons de eerste echte waterwetgeving. Die werd door de conservatieve koning Willem I weer teruggetrokken, maar de landsbestuurders van toen zorgden er tientallen jaren later toch voor dat er wetgeving kwam. De waterschappen moesten er voor zorgen dat ze ons beschermden tegen het water. Ze zorgden voor dijken, weteringen en pompen.

Uit onderzoek is gebleken dat belangrijke dijken al ver voordat de wetgeving er was, met scheppen, manden en kruiwagens, van klei, bijzonder goed van kwaliteit zijn gemaakt. En als je dat weet ga je er op vertrouwen. 

 

Grote delen van het Nederlandse polderland bestaan echter uit veengrond. Het is daarom logisch dat de dijken in dat gebied langs weteringen en ringvaarten, met veen zijn gemaakt. En veen is niet zo stevig als klei of zand. Maar veen was toen nu eenmaal het materiaal dat in de buurt aanwezig was. Veen verliest, met name bij hoog water, zijn toch al lage stabiliteit. Dat bleek een aantal jaren terug in Mijdrecht. Daar schoof, in een natte periode, de dijk met al het water daarachter een woonwijk in. Dat kostte veel geld. Het was alsof er bij de waterschappen in het veengebied, geen wekker, maar een alarm afging. De waterschapsambtenaren hadden vaak niet zo goed op de kwaliteit van deze dijken gelet. Ook zij vertrouwden erop dat het wel goed zat.

 

Toen een aanwonende van een dergelijke dijk vond dat er toch wel veel water door de dijk in zijn tuin lekte ging hij op onderzoek uit. Bij het waterschap was over “zijn dijksegment” niets bekend. Er was geen dossier. Er was nooit naar gekeken.

 

Maar het waterschapbestuur besloot dat dit voortaan anders zou worden. Met moderne apparatuur werden er metingen gedaan om te kijken of en waar er problemen waren. Zo werd de dijk van onze aanwonende die informatie had gevraagd, ook verhoogd en versterkt. Maar niet omdat de dijk lekte. Nee, in het persbericht stond dat het waterschap overwoog om meer water in de ringvaart te bergen en daarom zou de dijk worden opgehoogd.

                                                                                                                        

Het waterschap is dus niet alleen technisch in staat om ons tegen wateroverlast te beschermen. Het weet nu ook hoe ze zich schadeclaims van het lijf moet houden.

 

4 februari 2015  Wim van den Bremen

 

 

16. Peter

 

Peter komt over als een serieuze verstandige man. Hij is op de hoogte van wat er in de wereld gebeurt. En hij vertelt daar graag over. Ook is hij niet bang om met je in debat te gaan. Pas na enige tijd ga je je afvragen of er misschien iets aan de hand is. Hij debatteert met een ongebruikelijke felheid. En dan blijkt dat hij de argumenten toch niet zo goed op een rijtje heeft. Als hij voelt dat zijn gesprekspartner dat merkt, wordt hij nog feller. Zodat je daarna al snel de behoefte hebt het gesprek met hem te stoppen. Omdat het niet leuk meer is.

         

Zijn familieleden ontwijken eerst mijn vragen over wat er met hun zoon is. Ze laten je voelen dat er iets is, maar ze praten alsof er niets aan de hand is. Als er veel later wat vertrouwen is gegroeid, komt het verhaal over de zoon en broer bij beetjes naar boven. Eerst behandeld bij de RIAGG. Later opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Hersteld en weer opnieuw ziek. Afgekeurd en weer goedgekeurd. Opnieuw een andere baan. Problemen met zijn huisbaas en gedwongen verhuizingen. Begeleid wonen. Relatie met een andere patiënte en weer uit elkaar. Schulden. Veel tabak en veel alcohol.

 

Gelukkig heeft hij zijn kind bij zich mogen houden. Onder al die omstandigheden is het kind van Peter rustig, speels en normaal. Het is een leuke jongen die overal graag uitgenodigd wordt. Maar dat levert vaak toch wel problemen op. Want zijn leven, zijn adres, zijn vriendjes en alles hangt af van de toestand van zijn vader. En dat roept weer nieuwe vragen op. Afhankelijk van de situatie woont hij bij zijn vader of bij familie. Hij weet, zo jong als hij is, al heel veel over geestelijke gezondheidszorg. En heeft ervaring met huwelijksproblemen. Hij weet wat er gebeurt als je vader met de politie in aanraking komt. Terwijl zijn puberteit nog moet komen.

 

Peters moeder vertelt dat het waarschijnlijk erfelijk is. Psychische klachten komen in de familie meer voor. De moeder gedraagt zich alsof ze zich daarover schuldig voelt. Ze denkt dat zij de ziekte heeft overgedragen. Als ik tegen haar zeg dat ik dat onterecht vindt, barst ze los. Ik kan dat makkelijk zeggen, maar sommige familieleden en enkele buren denken daar toch anders over. Denkt zij. Ze voelt zich gevangen. Enerzijds is er de zorg over haar zoon. Die ze toch niet kan helpen. Anderzijds zijn er de blikken uit de omgeving. Ze wil zich verdedigen. Ze heeft zoveel behoefte om die problemen van zich af te praten. Maar bij wie wel en bij wie niet? Ze voelt zich niet alleen gevangen, ze voelt zich soms ook alleen.

Eén zieke en zoveel slachtoffers.

 

28 januari 2014 Wim van den Bremen

 

 

15. Onopvallend

 

Het zijn keurige mensen in een nette buurt. Het gras op tijd gemaaid en geen blad of vuil op de stoep. Hun auto is altijd schoon. Alles ziet er in en om het huis keurig uit. Het lijken precieze mensen. Niemand is er ooit binnen geweest. Het zijn ook heel aardige mensen. Ze groeten altijd vriendelijk. Maar een echt gesprek tussen hen en hun buren heeft niemand ooit meegemaakt. Ze hebben twee volwassen kinderen die nog thuis wonen. Hun dochter heeft een administratieve functie, heeft de buurt wel eens gehoord. En hun zoon doet iets in de computerwereld. Maar wat precies, dat weten de buren niet. Ze zien hem op heel onregelmatige tijden thuis komen. En hij rijdt in steeds weer andere, mooie auto’s. Zijn functie kennen ze niet. Maar afgaand op de prijsklasse van de auto’s zal het wel goed zijn.

Op een dag staat er een bord in de tuin dat het huis te koop is. Iemand heeft gehoord dat ze naar een huurhuis in een andere buurt vertrekken. Maar waarom weet niemand. En qua buurt gaan ze er met de verhuizing zeker niet op vooruit. En ook nu weer laten de bewoners alle vragen uit de buurt onbeantwoord.

De bewoners zeggen niets omdat ze zich schamen. Ze willen niet dat hun ellende bekend wordt. De ellende met hun zoon, hun trots. Hij kan nog steeds niet met geld omgaan. Hij klopt elke keer bij zijn ouders aan om te lenen. Natuurlijk heeft hij een goede baan met een uitstekend salaris. Daarom hebben ze hem steeds geloofd als hij zei dat hij het wel terug zou betalen. Maar keer op keer kwam er iets tussen. Zoals een schuldeiser die niet meewerkte en meteen betaald wilde worden. Ze hebben zich wel eens afgevraagd waarom die schuldeiser niet mee wilde werken. Zou hij slechte ervaringen hebben met hun zoon. Ze weten ook niet of hun zoon hen wel alles verteld heeft. En ze hebben er niet meer naar gevraagd. Maar nu zijn er drie schuldeisers die heel moeilijk doen. Daarom hebben ze hun besluit genomen. Ze verkopen hun huis. Om uit de opbrengst de schulden van hun zoon af te betalen.

De buurt moet er weinig van merken. Niemand in de buurt zal tegen hen zeggen dat de schulden van de zoon niet ten koste van zijn ouders mogen gaan. En ook zal niemand vragen wat de dochter er van vindt. Ze zullen ook niet weten hoeveel huilbuien er daarom ’s avonds zijn geweest. Ze weten zelf allang dat hun zoon zijn problemen zelf had moeten oplossen. Maar dat willen ze niet van anderen hoeven horen. Dat zal de buurt trouwens ook allemaal niet zoveel interesseren. Ze schamen zich en dat hoeft de buurt niet te weten. De naam van hun familie heeft al genoeg geleden. En in stille tranen wordt er verhuisd naar het huurhuis. Zonder dat de buurt het merkt.

21 januari 2015 Wim van den Bremen

 

 

14. Wie is de voyeur?

 

In een klein dorpje, ging een dorpsbewoner ’s avonds in het donker bij een plaatselijke schone voor het slaapkamerraam zitten. Hij moest lang, in een ongemakkelijke houding, wachten voordat de vrouw naar bed ging en zich uitkleedde. Ze dacht ongezien, maar dat was dus een vergissing. De onbekende bezoeker ging er nog eens goed voor zitten om haar te kunnen bewonderen. Daardoor zag de vrouw een schim, schrok en maakte zich uit de voeten. Ook de schim vluchtte. Want ook hij werd liever niet in deze situatie gezien. Dat lukte.

 

Toen het verhaal door het dorpje ging wist niemand wie de schim was. Er was geen café, maar tussen de koolplanten stond wel een groot aanplakbord. Het bord werd intensief gebruikt om de dorpsbewoners over het plaatselijke nieuws te berichten. Kort na het incident verscheen er een gedicht op het bord. Eigenlijk was het een ballade. In fraaie dichterlijke zinnen werd er in verteld wat er pas in het dorpje was gebeurd. In de ballade werden veel details zo nauwkeurig mogelijk omschreven. Er was echter niet geschroomd om het verhaal smeuïger te maken. Maar namen en adressen werden niet genoemd. Ook niet van de balladeschrijver.

 

De ballade werd daardoor een motor voor sociaal gedrag. Men had iets nieuws om samen te bespreken. Er was iets gebeurd in het kleine dorp. Natuurlijk werd er gespeculeerd over wie de ballade had geschreven, maar dat was nog het makkelijkste raadsel. Ook over wie de plaatselijke schone was geweest werden ze het wel snel eens met elkaar. Zoveel mogelijkheden waren daar niet voor. Het dorpje vergrijsde. En men wist natuurlijk van elkaar wie de gordijnen dicht deed en wie niet. Maar de voyeur, dat was een moeilijke vraag. Er werden vele relaties op hun inhoud geanalyseerd. Mogelijke kandidaat- daders werden nagelopen op hun gedrag in het verleden. Bij elke visite in het dorpje werd er gesproken over het daderprofiel. Er werden weddenschappen op afgesloten. Ook werd het een thema in de carnavalsoptocht. En de schrijver van de jaarlijkse revue van de korfbalvereniging was er blij mee.

                                         

En ’s avonds gingen bijna overal de gordijnen dicht.

 

14 januari 2015, Wim van den Bremen 

 

 

13. Boerenkaas

 

Boerenkaas wordt meestal geproduceerd door de boerin. De melk komt ook niet van de boerin maar van de koeien. De naam boerenkaas is daarom een overblijfsel van de traditionele machtsverhoudingen op een boerenbedrijf.

 

Het kaas maken op de boerderij stamt vanuit een tijd dat de koeien vooral van gras en hooi leefden. Er waren nog geen kuilvoer en koeienbrokjes waarmee de koeien tegenwoordig het hele jaar hoogwaardig voedsel krijgen.

 

Omdat gras een veel hogere voedingswaarde had als hooi gaven de koeien ’s winters minder melk dan ’s zomers. En om ’s zomers meer melk te krijgen lieten de boeren hun koeien in het voorjaar kalven. Want een koe geeft alleen maar melk als zij een kalf geworpen heeft. De melkfabrieken van toen werkten nog ambachtelijk en hadden op het platteland ’s winters soms weinig behoefte aan melk omdat de kosten dan te hoog werden. In de steden was dat anders. Daar was ’s winters juist wel behoefte aan melk en die stadsfabrieken kwamen de melk dan ook graag halen. Dat is de reden dat er nog steeds in de grotere steden een melkfabriek staat hoewel de melk van het platteland komt. Vervoer in een melkbus of melktank is nu eenmaal goedkoper dan in een melkfles of – pak. Om minder prijsafhankelijk te zijn produceerden de boerinnen in enkele gebieden zoals rondom Gouda zelf kaas op de boerderij. Dat kon omdat daar de kaas makkelijk te vermarkten was.

 

Kaas maken is een nauwkeurig werk. Kaas ontstaat door de inwerking van melkzuurbacteriën op de volle melk. Die melkzuurbacteriën worden elke dag in zogenaamde reincultuur op het eigen bedrijf gekweekt. Als je dat niet elke dag doet ontstaan er boterzuurbacteriën die gasvorming veroorzaken. Daarmee krijg je bolle kazen met veel gaten erin. Die zijn niet zo lekker. Als het proces fout gaat moet een kaasmaker naar een collega om opnieuw een goede bacteriekweek op te zetten. Voor het kaasmaken zijn zowel een goede verwarming als koelapparatuur nodig. Vroeger deed men dat met een fornuis en met een waterput of – bak.

 

De verwerking van de melk begon op een temperatuur van 28 graden. Dan werd er iets zuursel toegevoegd om de stremming beter te laten verlopen. Er werd geroerd. Dan liet men de temperatuur oplopen naar 30 graden en werd er weer geroerd. Onder toevoeging van de bacteriën liep de temperatuur verder op naar 32 graden. Na ongeveer 20-30 minuten was de melk gestremd. Er werd geroerd en gesneden. De verse kaas werd door een zeef van het vocht gescheiden. Dan werd het in ronde bakken geschept waardoor het die typische vorm en gewicht van 10 pond kreeg. De jonge kazen werden door een zoutbad geleid Daarna werden de kazen op houten planken te drogen gelegd en dagelijks gekeerd totdat het na een paar weken als jonge kaas de handel in kon. In de huidige kaasfabrieken verloopt dat proces net zo, alleen mechanisch.

 

Het vocht dat van de jonge kaas werd gescheiden uit de gestremde melk heet wei en is uitstekend te drinken. Daar wordt tegenwoordig Rivella limonade van gemaakt. Vroeger roomden de boerinnen deze wei nog apart af, waardoor er een ander product, goornat, ontstond. Mensen maakten daar met rijst pap van. Vroeger was de kaas wit. Door de verbeterde voeding van de koeien waardoor ze meer carotine binnen krijgen, is de kaas tegenwoordig geel.

 

31 december 2014 Wim van den Bremen

 

 

12. Het Capelse Dictee

 

Dit is een dictee voor alle Capellenaren. Allochtoon en autochtoon. Of ze nu geboren zijn in Keeten of in Charlois op Zuid, op Curaçao of in Tweede Exloërmond. Terwijl de meesten digitaal goed opgeleid zijn, lezen ze wat af. Zoals reclames en brochures met daarin aanbiedingen van elektronische apparatuur of make-up garnituren. Of websites, die hen informeren over cardiologische trauma’s of orthopedische operaties. Om nog maar niet te spreken over de ondertiteling bij psychologische thrillers. En mountainbikeroutes in Zuid- Holland. Zelden denken ze Capels. En schrijven doen ze niet, vinden ze. Maar velen twitteren wat af en via facebook hebben ze contact met andere hobbyisten over de hele wereld. Ze rapporteren aan hun baas met analyses of door kolommen vol te cijferen. Of aan de sociale dienst met weekbriefjes. En ze laten juristen pleitnota’s maken als het hen niet naar de zin is. Soms skypen ze met hun familie langs de Bandazee.

 

Als ze in het buitenland recreëren, zeggen ze dat ze uit Rotterdam komen. Ze vliegen naar de Canarische eilanden, cruisen naar de Hebriden of fietsen elektrisch naar hun appartement in het groen om te relaxen. Heel veel inwoners houden van fitness, maar er zijn er ook die skysurfen of biljarten. In de sport spreken ze vaak het eerste Engels. Zoals goal, offside, time out of doping. In de muziek lenen ze cd’s, of luisteren naar een filharmonisch orkest. Maar er zijn er ook die van heavy speedmetal bands houden.

 

Uit de hele regio komen er mensen voor ons Isalatheater. Maar voor een competitief baantje trekken met collega’s, moeten we naar het zwembad in Krimpen. Capellenaren en Krimpenaren hebben niet zo veel met elkaar. Er is het Werkplein voor de IJsselgemeenten of de Bibliotheek aan den IJssel. Maar Capelle is te geürbaniseerd vinden ze daar. En hier denken ze dat je in Krimpen depressief wordt, van het wachten voor de Algerabrug. Vroeger werd er bij de pont nog gevochten om elkaars meisjes. Maar om dat soort agressies te diagnosticeren, moeten we tegenwoordig op safari.

Omdat we bij de economische regio Rijnmond horen, kennen we ook de verkeerscongesties. Veel werk- en vrije tijd wordt doorgebracht in onverkwikkelijk lange files. In plaats van het bermtoerisme uit de jaren vijftig, zien we nu hoge betonnen constructies langs onze routes, die ons moeten beschermen tegen te hoge geluidfrequenties.

 

Nadat het dorpse centrum aan de Dorpsstraat is verplaatst naar het stedelijke winkelcentrum Koperwiek, verschijnen er ook steeds meer horeca- accommodaties. Op het Stadsplein kan het ’s middags in de zon op een terras heel genoeglijk zijn. En van querulanten heb je weinig last. Maar ’s avonds is het vaak stil. Het gemeentebestuur wil het imago van Capelle veranderen in parkstad. Als gezagsgetrouwe inwoner ga je dan natuurlijk niet op een terrasje zitten, maar voor de tv, om naar een programma over hyena’s en antilopen in de omheinde savannen van het Paul Krugerpark te kijken.

 

Samen met het hoogheemraadschap attendeert de gemeente ons tegenwoordig op het gevaar van inundaties vanuit de Hollandsche IJssel. Specialisten berekenen in procenten precies hoeveel kans er is, dat bewoners vanwege het te hoge water moeten evacueren. En hoeveel wegen er dan geblokkeerd zullen zijn. Nuchtere bewoners weten, dat in dit rivierdorp daarom zoveel hoge flats zijn gebouwd. Watersnood wordt hier niet aquatechnisch maar architectonisch opgelost. Al zal er obstructie nodig zijn om er bij calamiteiten via de hermetisch afgesloten deuren binnen te komen.

 

We realiseren ons ondertussen dat het in Capelle heel interessant kan zijn.

 

Kerstmis 2014 Wim van den Bremen

 

 

11. Zolang het nog kan

 

Autorijden gaat niet meer. En omdat er steeds meer buslijnen uitvallen is hij vooral op taxi’s aangewezen. Maar het aantal vrienden en kennissen dat hij wil bezoeken wordt toch steeds kleiner. Hij ervaart dat dan ook niet als een probleem. Hij bezoekt steeds vaker crematies en begrafenissen van mensen om hem heen, die wegvallen. Of nu, een oude schoolvriend die in een verpleeghuis is opgenomen na een beroerte. Zeventig jaar hebben ze contact met elkaar gehouden. Ze hebben elkaar geholpen bij de activiteiten die ze ondernamen. Vanaf het appels pikken tot en met elkaar attenderen op dingen die de ander interesseerde. Ook al woonden ze niet meer bij elkaar in de buurt.

 

Als hij bij de kamer komt, ziet hij al dat het mis is. Er staat een scherm. En de vrouw van de vriend is op dit ongebruikelijke tijdstip toch aanwezig. De vriend is ziek. Hij heeft pijn en ziet er afgemat uit. Eigenlijk kan de vriend geen bezoek verdragen. Hij blijft maar kort. Een hartelijke groet over en weer en de wens van beterschap. Hij zegt tegen de vrouw dat hij blij is dat hij nog even is geweest. Ze kijkt ernstig als hij dat zegt.

 

Als hij het gebouw verlaat ziet hij een jonge vrouw de trap opkomen. Demonstratief pakt hij de leuningen en zwaait zijn benen heen en weer als op een brug bij het turnen. De vrouw lacht hem toe en complimenteert hem met zijn sportieve daad. Hij is tevreden. Als hij buiten komt vraagt hij wat daar in de verte staat. Hij wil al het andere nog zien en kennen. Zo lang het nog kan.

 

17 december 2014 Wim van den Bremen

 

 

10. Luie roofvogels

Als de vorst verdwijnt in het voorjaar, ontstaat er onrust bij mensen. In de natuur is veel te doen.  Onderhoud moet gedaan worden voordat  de bladeren uitkomen. 

 

Datzelfde geldt voor het planten.  Medewerkers moeten worden gevraagd. En afspraken gemaakt. Materiaal moet besteld worden. Al het gereedschap  moet klaar staan. Vogelbeschermers gaan  bij boeren nesten van weidevogels beschermen.  Hun werk in vorige jaren heeft luie roofvogels gemaakt. Samen met de boeren gingen vrijwilligers vogelnesten van grutto’s en andere vogels opzoeken.  Ze zetten er een stok bij. Daardoor konden de boeren  zien waar het nest was. Die maaiden dan om het nest heen. Maar in de vrije natuur zijn er meer kraaien en eksters gekomen. Samen met de roofvogels zoeken ze niet meer naar vogels. Maar ze gaan gewoon langs de stokken.  Daardoor lopen de weidevogels weer meer gevaar. Roofvogels hebben het ook steeds makkelijker. Vroeger stonden de valken te bidden boven het land, om een prooi te vangen. Tegenwoordig zitten dezelfde valken op palen langs de weg. Ze wachten tot automobilisten een dier of een vogel aanrijden. In plaats van goed kijken moeten de vogels handig tussen de auto’s door vliegen.

 

Reigers in gebieden met paddenoversteekplaatsen hebben het helemaal luxe. Zij gaan staan bij de paddentunnels onder de wegen door. Indien er een pad uit de tunnel komt wordt die meteen gepakt. Sommige paddenbeschermers hebben het nog makkelijker gemaakt. Ze hebben emmers geplaatst, waarin de padden zich verzamelen. Ver voordat de vrijwilliger de emmer kan leeggooien heeft de reiger zijn maaltijd opgegeten. Daardoor komen er meer  reigers in plaats van meer padden.

 

De reigers noemen dat de vooruitgang. Er is behoefte aan grotere roofdieren, die de reigers, de kraaien en de eksters opeten. Dat kan alleen als grotere aaneengesloten gebieden tot natuurgebied worden verklaard. Waar geen auto’s mogen komen moorden. Waar de dieren het werk weer zelf zullen moeten doen. Misschien moeten we ze alvast een cursus zelfredzaamheid geven.

 

10 december 2014  Wim van den Bremen

 

 

9. Maarten

 

 

Maarten is een imposante man. Hij is groot, stevig gebouwd en zijn sprekende gezicht wordt extra geaccentueerd door een dikke snor. Hij is de uitbeelding van de functies die hij vervulde. Eerst officier bij de marine en later manager bij een groot bedrijf.

 

Thuis was hij de man. Hij deed niets in huis. Zijn aanwezigheid was genoeg. Zijn vrouw stond hem half. Dat accepteerde hij moeiteloos. Maar zijn zoon was eigenlijk bang voor hem. En echt contact hadden die twee niet. Ze leefden wat langs elkaar. Tot beider tevredenheid. Hun sociaal vernuft was niet tot meer in staat. Hun contacten liepen via de moeder. Maar dat was vroeger.

 

Inmiddels is Maarten al lang met pensioen. En zijn vrouw is overleden. Zijn zoon woont ergens anders. Het overlijden van zijn vrouw heeft Maarten diep geraakt. Zij was zijn adjudant thuis. En zonder zo’n adjudant kan hij eigenlijk niet. Zo imposant als hij is, zo slecht kan hij zichzelf nu redden. Zijn zoon wil hem wel helpen, maar weet niet goed hoe hij dat aan moet pakken. En Maarten zegt dat hij geen hulp nodig heeft. Hij kan het immers zelf wel.

 

Omdat Maarten tekenen van dementie vertoont, komt er af en toe deskundige hulp thuis. Daar hebben buren voor gezorgd. Maar Maarten heeft dat met moeite geaccepteerd. De hulp weet hoe ze met hem om moet gaan. Want Maarten heeft haar onmiddellijk in zijn bevelstructuur in willen passen.

 

Dan komt na jaren een oude vriend langs. Een collega officier die hem thuis treft op een moment dat het goed met Maarten gaat. Omdat ze beiden alleen leven besluiten ze om samen de bloemetjes nog eens buiten te zetten. Ze gaan met zijn tweeën in een auto naar Zuid Europa. Als de zoon langs komt is Maarten gevlogen zonder een bericht achter te laten.

 

Na een week komt er een telefoontje uit Noord Frankrijk. Een hotelhoudster heeft een man in huis zonder geld. Door zijn collega achter gelaten omdat Maarten in zijn toestand toch niet mee kon naar het Zuiden.  Ze wil graag dat er iemand komt om te betalen en om haar demente klant mee te nemen. De zoon stapt in de auto om het karwei te klaren. Blij dat het goed komt. Bang voor wat hem nog te wachten staat.

 

Als de hulp hem vraagt waar hij zolang geweest is, antwoordt Maarten stralend dat hij naar het Zuiden is geweest en dat het hem heel goed gaat.

 

3 december 2014 Wim van den Bremen

 

 

8. Heerlijk buiten

 

John heeft al een tijd geleden een afspraak met haar gemaakt. Dit weekend gaat hij bij Sylvia op bezoek. Hij heeft zich daar erg op verheugd. Hij vindt het altijd erg gezellig met haar. Ze is een actief type en daarom gebeurt er bij een bezoek altijd wel iets dat hem verrast. Hij vindt dat leuk. Het verbreekt zijn dagelijkse sleur.

 

Daarnaast is ze een type dat van correct houdt. Toen ze dan ook belde dat hij kleding aan moest trekken waarmee hij naar buiten kon, was dat voor hem verwarrend. Want hij weet dat Sylvia het niet prettig vindt als hij er slordig bijloopt. Daarom doet hij toch maar een geklede jas aan en hij poetst zijn schoenen totdat ze glanzen. Hij trekt een nette spijkerbroek aan. Daarmee moet het toch buiten lukken. En als het regent gaan we toch niet, denkt hij.

 

Maar het regent niet. Na de hartelijke ontvangst en een kop koffie met iets heel lekkers erbij, stelt Sylvia voor om een eind in het veld te gaan lopen. Ze vertelt dat ze ook een stel vriendinnen heeft uitgenodigd om mee te gaan. Die zullen zo wel komen. De dames willen graag nog een keer profiteren van het zonnige zachte najaarsweer. Dat kan John hen niet weigeren. Sylvia heeft sportieve kleding aangetrokken en gewone wandelschoenen. Hij vindt zijn kledingkeuze daarom wel passend. Samen beginnen ze aan de wandeling.

 

Eigenlijk heeft hij nooit eerder zo met haar gewandeld. Ze liepen wel samen de stad in, maar naar buiten is voor John nieuw. Hij gaat er van uit dat wandelen met haar voor hem geen probleem kan zijn. Maar daarin heeft hij zich vergist. Ze holt haast meer dan dat ze wandelt. Van tak naar bloem. En van paddenstoel naar roodborstje. Op haar vragen welke plant ze zien moet hij steeds het antwoord schuldig blijven. Van planten weet hij niets. En van vogels ook niet. En hij vindt het steeds irritanter van zichzelf dat hij weer moet zeggen dat hij het niet weet. Met die ervaring wacht Sylvia dus niet meer op hem om iets te vragen. Nee, ze holt vooruit naar haar vriendinnen om van hen het antwoord te horen. Steeds verder loopt hij achteraan. Hij kan hen echt niet bijhouden. Terwijl de dames zonder moeite over de looppaden van het vee lopen, handig de modder ontwijkend, kijkt hij steeds vaker naar beneden om de glans van zijn schoenen te zien verdwijnen. En hij ziet dat de klei zijn spijkerbroek van onderen steeds meer grijs kleurt. Op zijn jas zitten ook al modderspatten. Eerst wacht Sylvia nog wel bij een kruispunt om John te wijzen welk pad of ze nemen. Maar na enige tijd doet ze dat ook niet meer. Ze roept hem van ver. En hij moet daarom soms gokken hoe de dames zijn gelopen. Hij is al enige tijd moe omdat hij dit door het veld lopen niet gewend is. En zijn tempo wordt steeds langzamer. Zijn spieren raken verkrampt en zijn benen willen niet meer vooruit.

 

Dan staat er een bank langs het pad. Met de zitkant naar de zon. Tegen een heg die de wind geheel weghoudt. Nu weet hij het wel. Hij kiest voor de bank in plaats van verder wandelen. Hij heeft rust. En Sylvia moet het maar zelf uitwandelen.

 

26 november 2014 Wim van den Bremen

 

 

7. de vriendin van Jan

 

Zijn nieuwsgierigheid houdt hem fit. Jan is wel oud, maar hij wordt toch bij allerlei zaken betrokken. Mensen bellen hem. Ze schieten hem in de winkel aan. Vragen hem of hij het misschien weet. Want hij zal daar vast wel van hebben gehoord. Zo is hij de vraagbaak voor de medebewoners in de serviceflat waar hij woont. Het verlies van zijn vrouw heeft hij verwerkt. Hij benut weer alle mogelijkheden van het leven die er voor hem zijn. Jan fietst en hij biljart. En hij zit in bewonerscommissies. Daar is hij niet altijd blij mee. Andere ouderen vinden zich daar vaak te oud voor. En laten het dan wat makkelijk aan hem over.

 

Zo loopt hij rond, drinkt thee en koffie en regelt. Hij leert iedereen goed kennen. En hij ontwikkelt daarin zijn voor- en afkeuren. Er zijn er niet zoveel waarmee hij echt kan praten. Mensen waartegen je echt kunt zeggen wat je vindt. En die hem eerlijk van repliek dienen als dat nodig is.

 

En dan gebeurt het. Op een avond belt hij zijn kinderen om hen te informeren dat hij een vriendin heeft. Hij vraagt hen wat ze daarvan vinden. De reacties zijn positief. Ze kennen hun vader als verstandig en eerlijk.

 

Als een van de kinderen hem kort daarna bezoekt gebeurt er iets moois. Jan vraagt of hij zijn zoon aan zijn vriendin zal voorstellen. Natuurlijk zegt hij ja. En zijn vader gaat de flat in om al snel met zijn nieuwe liefde aan te komen. De zoon herkent het gevoel van toen hijzelf zijn vriendin aan zijn ouders voorstelde. Hij was toen onzeker en voelde zich ongemakkelijk. Zenuwachtig staat zijn vader voor hem. Je ziet hem de ongemakkelijkheid aan. Jan probeert wat kunstmatig het gesprek op gang te brengen om de kennismaking zo natuurlijk mogelijk te laten zijn. Vriendelijk probeert de zoon om Jan en zijn vriendin gerust te stellen. En tijdens de koffie keert de rust terug.

 

19 november 2014 Wim van den Bremen

 

 

6. Computeropa

 

Hij is blij. Hij laat me de brief lezen. Zijn kleinzoon heeft die vanuit Australie gestuurd. Het is een uitgebreid reisverslag  dat per email naar Nederland is gezonden. Zie je wel zegt hij tegen me, een computer is niet genoeg. Je moet internet hebben en skype. Dan kun je dit soort boodschappen rechtstreeks ontvangen. En als het nodig is meteen antwoorden. Want dan is de afzender nog op dezelfde plaats.

 

Hij laat me de folders zien van de nieuwe computer die hij heeft gekocht. Een zoon van hem heeft het apparaat geinstalleerd. Hij laat me ook de affiches zien, die op zijn computer zijn gemaakt. Voor de activiteiten in de serviceflat. En hij vertelt hoeveel nieuwe contacten met mensen zo’n computer in huis oplevert.

 

In zijn eigen huis zat hij als weduwnaar zich te vervelen. Zijn jongere buren gingen overdag allemaal snel naar hun werk. Hier hebben de mensen tijd om te praten. Ze organiseren samen wat. En  ze komen weer helemaal tot leven. Hij stuurt berichten naar familieleden in Canada. Hij correspondeert met al zijn  kleinkinderen. Die wonen overal en ver weg. Maar die willen dat niet meer met een brief. Zelf doen ze dat via internet. En daarom wil hun grootvader dat ook.

 

Met zijn schrijfclub gaan ze een verhaal schrijven over de goede oude tijd. Dat verhaal heeft hij al in zijn hoofd. Het zal gaan over zijn eerste computer, een Commodore. Dat is bijzonder voor iemand die tijdens de eerste wereldoorlog werd geboren. Die auto’s en vliegtuigen heeft zien komen. Maar voor hem is er geen goede oude tijd. Pas in de laatste jaren zijn de mensen  welvarender geworden. Hij klaagt nog even over zijn kleinkinderen. Omdat ze showen met hun computeropa. Maar hij zegt het blij en lachend. Want hij leeft, en hoe.

 

12 November 2014

Wim van den Bremen.

 

 

5. Vermist

 

Enige tijd geleden zijn bij een verbouwing in een tuin achter de Julianastraat in de Oude Plaats menselijke botten gevonden, die daar al heel lang gelegen moeten hebben. De politie kwam en constateerde dat het gevonden lichaam al zo’n 400 jaar oud was en dat er zeker sprake was van verjaring van een eventueel misdrijf. Vanaf dat moment had de politie geen haast meer. Maar het onderzoek moest wel worden afgerond. Dus werd de verbouwing stil gelegd en moest de bewoner van het huis, Evert, maar even wat anders gaan doen.

 

Op een zaterdagmiddag ging Evert naar het dief- en duifhuisje in het Slotpark omdat hij gelezen had dat daar wat te zien was. En omdat hij nog steeds niet verder mocht met zijn verbouwing vond hij de rondleiding door het Slotpark wel een leuk tijdverdrijf.

.

De rondleider vertelde het verhaal van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. De bezoekers verbaasden zich dat die oorlog zo dichtbij in het Slotpark ook intensief was gestreden. En hij vertelde het verhaal van het nieuwe slot van Van der Veecken, die als aandeelhouder ook rijkdom had vergaard dank zij Piet Hein, die de Spaanse Zilvervloot versloeg.

Evert vroeg zich daarbij af hoeveel Indianen en Spanjaarden er voor de winst van die kasteelheer waren vermoord. Maar die zouden zeker niet in de Oude Plaats begraven liggen.

Vervolgens hoorde hij van de rondleider dat slotheren en slotvrouwen toen ook eigenaar van de steenplaats waren, waar ijsselsteentjes werden gebakken. De rondleider wist niet hoe oud de steenplaats was. Maar bij de gerestaureerde steenovens, een paar kilometer verderop, stond op een afbeelding, dat huizen in de voormalige Nederlandse koloniën zoals in Indië, Brazilië, en Sri Lanka van ijsselsteentjes waren gebouwd. Die stenen waren als ballast meegenomen in de schepen, die specerijen, slaven en andere handelsartikelen gingen ophalen.

 

Evert voelde een kriebel opkomen. Want zijn lijk was gevonden op het terrein van de oude steenplaats. Wat zou daar gebeurd zijn en waarom. Maar hoe kwam je daar achter. Thuis gekomen bedacht hij dat hij eens moest gaan praten met een vroegere buurman van hem uit de Oude Plaats die altijd veel had gedaan met de plaatselijke historie. Misschien had die ideeën.

 

De voormalige buurman hoorde het verhaal aan, hij had er al van gehoord, maar had geen tijd omdat hij zelf met een historisch onderzoek bezig was. En eigenlijk vond hij al die leken op historisch gebied maar lastig. Want ze deden toch niets met de tips die hij hen gaf. Maar dat zei hij niet hardop. Hij raadde Evert wel aan om te gaan kijken in het archief of daar iets te vinden was over de steenplaats. En misschien was daar ook nog iets te vinden van de administratie van de lidmaten van de Dorpskerk uit die tijd.

Maar dat was voor Evert inderdaad te veel. Het bleef er bij.

 

Die zomer ging Evert met zijn familie op vakantie naar Grobbendonk. Op de camping. Ze fietsten graag en dat kon in dat grensgebied heel goed.

Op een morgen raakte hij voor het toiletgebouw aan de praat met een wat oudere man die daar een vaste standplaats had. Dat leek Evert niets. Altijd hetzelfde, jaren lang, zomers lang. Maar de man vertelde hem dat hij ‘s zomers op de camping was en net als Evert veel fietste. Maar in de winter zat hij een paar keer in de week in het archief dingen uit te zoeken. En hij vond dat een heerlijke combinatie.

Evert vertelde hem van het oude lijk dat in zijn tuin was gevonden. En dat hem was geadviseerd hoe hij dat uit kon zoeken. Maar dat hij dat niet zag zitten. Ondanks dat hij heel nieuwsgierig was. Administratie was niet zijn ding. Hij was beter in klussen.

Maar Henk was wel geïnteresseerd. Hij had pas nog allerlei zaken uitgezocht over een oud kasteel in IJsselmonde. En ze spraken af dat als Henk weer terug was, Evert bij hem langs zou komen met alles wat hij inmiddels al wist.

 

En zo gebeurde. Eind september ging Evert naar Henk en vertelde hem het hele verhaal. En ook het advies dat hij had gekregen om zowel de registers van de kerk als de historie van de steenplaats uit te pluizen. Henk dacht na en zei dat de steenplaats lastiger was dan de kerkregisters. De kerkregisters bevatten veel gegevens, waarin het moeilijk zoeken was. Vooral ook omdat 400 jaar geleden te globaal was om precies te zoeken. Maar het was hier toen nog maar een klein dorp en dus zou het aantal mutaties in de registers wel meevallen.

Henk stelde voor dat hij in 1600 zou beginnen. Evert begon zowaar enig begrip te krijgen voor al die administraties en stemde in.

Op de vraag of Evert een keer mee wilde zei hij toch maar nee. Daar zou hij vrij voor moeten vragen. En hij wilde zijn vrije dagen toch maar liever aan de verbouwing en aan het fietsen besteden.

 

Het duurde ongeveer een maand voordat Henk belde. Hij had wat gevonden vertelde hij en wilde dat graag laten zien. Het was mooi weer en hij kwam wel op de fiets. Evert maakte nog even de plaats waar het graf gevonden was vrij van onkruid. Als Henk hem kon vertellen hoe het zat dacht hij eraan om er een kleine koperen gedenkplaat te plaatsen. Hij was zo nieuwsgierig.

 

Henk wilde meteen bij binnenkomst al beginnen te vertellen. Hij had haast geen tijd voor de koffie die Piet, de man van Evert voor hem in ging schenken.

Wat hij te vertellen had was dan ook de moeite waard. In de kerkregisters van de Dorpskerk had Henk het volgende gevonden. Op 23 maart 1625 was vermeld dat ene Govert Dirksz. was dood verklaard na vermissing. Hij was 46 jaar op dat moment.

Maar wat er verder nog over deze Govert stond vermeld was minstens zo interessant. Deze Govert was steenbaas op de steenfabriek van het Slot in de Oude Plaats. Hij was altijd ongehuwd gebleven. Een zuster van Govert en de Slotheer zelf, hadden er bij het kerkbestuur op aangedrongen dat Govert als overleden werd uitgeschreven omdat hij al een half jaar zoek was en niet de gewoonte had om het dorp te verlaten. Ze dachten dat hij verdronken was, door een val uit een boot waarmee op de rivier klei werd gebaggerd. Daar ging Govert vaak kijken en hij kon niet goed zwemmen.

 

Maar uit de registers bleek ook dat 2 jaar eerder het kerkbestuur Govert voor een gesprek had uitgenodigd omdat er geruchten waren over sodomie op het Slot, waarbij Govert zou zijn betrokken. Omdat er verder geen concrete beschuldigingen waren werd Govert slechts voor de ernst van deze geruchten gewaarschuwd . En men had Govert ernstig aangeraden zich verder zedelijk te gedragen en een vrouw te zoeken. Een diaken wilde zo nodig wel voor hem pleiten bij een fatsoenlijke weduwe in het dorp. Maar daar was Govert kennelijk niet op ingegaan. De registers vermeldden geen huwelijk van Govert.

 

5 november 2014

Wim van den Bremen

 

 

4. Tweeënnegentig

 

Hij kan niet meer zelf voor zijn vervoer zorgen. Maar hij wil zijn zuster graag bezoeken. Dus ben ik vandaag zijn chauffeur. Ze is blij om ons te zien en praat meteen zoals ze altijd heeft gepraat. “Welkom bij de probleemoudere “zegt ze. “Ze zeggen dat hier al dat geld voor die dure zorg naar toe gaat “. Dan vraagt ze aan mij of ik soms ook problemen heb met die als maar ouder wordende mensen. Ik kan haar melden dat dit wel meevalt. En het af en toe voor taxivervoer zorgen zie ik niet als een probleem.

 

Het gesprek met haar broer gaat over dezelfde dingen als waar anderen ook over spreken. De ziektes, de geboortes, de trouwerijen, de verhuizingen, de kinderen en hun banen. En alles wat in de krant staat. Alleen de vakanties komen niet meer voor in het rijtje. Alles wordt besproken in de tegenwoordige tijd. Alleen  het leven met hun al lang overleden ouders wordt in de verleden tijd verteld. Zij denkt dat ze de langste tijd wel heeft gehad. Ze praat daar makkelijk over. Ze woont nog steeds in haar eigen eengezinswoning. Slaapt boven en kookt zelf. Want dat tafeltje dekje gedoe vindt ze maar niets.

 

Natuurlijk willen we haar tuin zien, want daar stond altijd een grote weelde aan bloemen en planten. Die staat er nog steeds. Al haar vrije tijd steekt ze in die tuin. Provocerend vraagt ze ons naar de namen van die bloemen. Ze is tevreden als we de meesten niet blijken te kennen. Zij kent ze allemaal, vaak met de Latijnse naam erbij. Haar tuin heeft ze in de loop der jaren voorzien van een verzameling van trapjes, hoekjes, vijver en plantenbedden. We vragen haar of dat niet te ingewikkeld voor haar is geworden. Lachend antwoordt ze dat ze inderdaad al een aantal keren is gevallen. Maar haar buurman doet het echte werk. Zij snoeit en verplant alleen als dat nodig is.

 

Trots vertelt ze dat haar ingezonden brief in de krant is afgedrukt. Daarin was ze uitgevaren tegen een dorpsgenoot die allerlei onzin had beweerd. En vervolgens begint ze over de sport. We wisselen onze inzichten uit over wat we daarvan op de TV hebben gezien. Ze neemt er de tijd voor en heeft niets belangrijks gemist. Dan informeert een buurvrouw of ze nog boodschappen voor haar moet doen. Want wat verder lopen met een tas gaat niet meer. “Alles is nu wel goed versleten” zegt ze lachend.

 

Dan is het tijd voor vertrek. De broer kijkt zijn zuster nog één keer goed aan. Ze zeggen niets. Beiden beseffen dat dit de laatste ontmoeting kan zijn geweest.

 

29 oktober 2014 Wim van den Bremen

 

 

3. Een seksfout

 

Het leek hem zo leuk. Een broedmachine en bevruchte eieren kopen. Zelf je kuikens uitbroeden en dan je eigen kippen houden en je eigen eieren rapen. Hij deed het en de kuikens kwamen uit. Nu moest blijken of hij een echte kippenkenner was. Want de kuikens moesten worden gesekst. Niet dat de kuikens voorgelicht werden. Maar het moest duidelijk worden of het hanen of hennen waren. En daarna gingen de hanen weg. Want die leggen geen eieren. En kunnen daardoor niet aan de verwachting van een kippenliefhebber voldoen.

 

Maar het onderscheiden van de sekse bij van die hele kleine hummeltjes is niet altijd eenvoudig. En onze liefhebber vergiste zich in één geval. Er was één haan bij gebleven. Maar hij vond dat één haan moest kunnen. Die voltooide een echte kippenfamilie dacht hij. Dus hield hij hem.

 

Eerst kuchte die haan alleen maar in de kippenren. Maar dat werd al snel kraaien. Daarom sloot hij de kippen en de haan ’s nachts op in het nachthok. Zodat de haan ’s morgens niet te vroeg zou kraaien. En de buren daar geen last van zouden hebben. Dat ging een hele tijd goed. De buren vonden het maar wat gezellig dat hun buurman kippen hield. Dat gaf hen een landelijk gevoel.

 

Maar toen was er een nichtje jarig. Onze liefhebber ging er al ’s middags heen, at mee en dronk nog een lekker borreltje na. Toen hij ‘s avonds thuis kwam dacht hij niet aan zijn kippen. Die waren omdat het al donker was zelf al in het nachthok op stok gegaan.

 

De volgende morgen zag de haan zijn kans om in alle vroegte aan de buurt te laten weten dat hij de haan was. Niet geremd door de afgesloten donkere beslotenheid van het nachthok kraaide hij alle buren wakker. Veel buren waardeerden deze natuurlijke wekker wel. Al was het wat vroeg. Maar in de loop van de dag viel er een brief op de deurmat. Daarin werden krachtige maatregelen geëist. Want een buurvrouw wenste zich niet door een haan te laten wekken.

 

Onze kippenliefhebber werd boos. Hij vroeg zich af waarom die buren niet gewoon bij hem langs waren gekomen om te praten. Dan had hij hen meteen gezegd dat hij de haan weg zou doen. Want hij wilde helemaal geen overlast voor zijn buren. Dit was toch maar een ongelukje en dat moest  uit te leggen zijn. Maar dat zei hij niet tegen de briefschrijfster maar tegen de andere buren die altijd vroeg op waren en de haan wel gezellig vonden.

 

Iedereen stond nu op scherp. De politie werd gebeld, maar kon voor de haan niet direct langs komen. Een buurman opperde om een handtekeningenactie te beginnen tegen de klagende buurvrouw. Een andere buur stelde voor om de haan helemaal niet meer ’s nachts op te sluiten. De voorbereidingen voor de buurtoorlog liepen hoog op.

 

De vrouw van de kippenhouder zei niets. Ze ging naar de klagende buurvrouw en zei tegen haar dat haar man de haan zou slachten en dat zij er kippensoep van ging maken. En of de buurvrouw ook wat van de soep wilde hebben. De klaagster kreeg een kleur en bedankte voor de soep. Na even aarzelen vroeg ze of de buurvrouw niet wilde gaan zitten om samen koffie te drinken. Dat gebeurde waarop ze samen de laatste artikelen uit de Libelle bespraken.

 

22 oktober 2014 Wim van den Bremen

 

 

2. Afrikaans

 

Ze is niet zo jong meer. Ze is weduwe en ze heeft een hard leven geleid in Amerika. Ze heeft het vooral zelf moeten doen. Dan komt er daar een Nederlander, die op vakantie is, op haar pad. Hij is weduwnaar en geboren in dezelfde streek als waar zij woont. Hij is niet zo jong meer en behoort tot dezelfde etnische groep. Hij is op zoek naar een nieuwe vrouw. Hij heeft volwassen kinderen en een goed inkomen. Een koppelaar brengt ze in contact met elkaar. Dan gaat haar hele familie zich ermee bemoeien. Ze vinden die man een buitenkans voor haar in haar omstandigheden. En ze oefenen grote druk uit. Alleen maar omdat ze het beste met haar voor hebben. Omdat ze is opgegroeid in die familiecultuur stemt ze in. Ze trouwt en vertrekt naar Nederland.

 

Daar valt het haar zwaar tegen. Niet alleen de vreemde omgeving waarin ze niemand kent. Maar omdat ze de taal nog niet kent is ze voor alles op haar man aangewezen. Hij mag dan westers en modern lijken. Het is een erg traditioneel denkende man. Hij ziet zijn vrouw als zijn bezit en behandelt haar ook zo. Dat gaat ook door als ze de taal wat heeft geleerd en contact heeft met haar buren. Die buren zien met afgrijzen hoe ze bejegend wordt maar van haarzelf horen ze geen klacht. Ze glimlacht en doet wat er van haar verlangd wordt. Dan na vele jaren zo te hebben geleefd, is ze op eens verdwenen. De buren houden er rekening mee dat haar man haar iets heeft aangedaan.

 

Aan een buurvrouw die haar veel later in de stad tegenkomt, vertelt ze dat ze haar spullen steeds in kleine tassen heeft verstopt en weggebracht naar een veilig adres. Ze heeft werk en kan zich prima alleen redden. Ze wil niet vertellen waar ze woont.

 

Via andere leden uit haar etnische groep, die haar herkennen, komt haar man haar op het spoor. Hij bedreigt haar opdat ze terug zal komen. Maar ze weigert. Ze gaat niet terug. Dan schakelt de man een Voodoopriester in. Die strooit, zonder dat ze dat heeft gemerkt, rituele stoffen voor haar deur. Daardoor krijgt die Voodoopriester macht over haar. En hij straft haar omdat ze haar man heeft verlaten. Haar glimlach verdwijnt en ze gaat huilen en haar gezicht zet helemaal op. Ze ziet er niet uit. Een door anderen getipte hulpverlener adviseert haar de politie in te schakelen om de bedreigingen te laten eindigen. Misschien kan de man via een procedure gestopt worden. Een straatverbod of zoiets. Maar ze blijft huilen en ze blijft nee zeggen. Dat wil ze niet. Ze aanvaardt haar lot omdat ze bang is. Niet meer bang voor haar man. Maar wel voor de priester. En zijn opgeroepen Voodookrachten. Ze gehoorzaamt de rituelen die vanuit de indrukwekkende oude Afrikaanse cultuur naar Amerika mee zijn geëmigreerd. En die in de moderne westerse omgeving hebben stand gehouden. Ze gaat terug naar haar man. Daar helpen geen wetten tegen.

 

15 oktober 2014 Wim van den Bremen  

 

 

1. Cent

 

Cent was onze schillenboer. Hij woonde in een klein huisje op het erf van een voormalige boerderij. Die boerderij lag prachtig aan de rivier en was al lang geleden verlaten door de laatste boer. Het huis was omgebouwd tot woonboerderij. En daar woonde nu de gemeentesecretaris. Het huisje van Cent was klein en primitief net als Cent zelf. Dat hoorde bij Cent en hij was daar gelukkig mee. Naast zijn huisje was een stal waarin Cent zijn paard liet wonen. Het paard dat dagelijks zijn schillenkar trok. Cent was eenvoudig maar wel precies. Hij wilde niet dat zijn paard voor de deur van zijn klanten de straat bevuilde. En daarom zei Cent, als hij het paard haalde om voor de kar gespannen te worden: “Eerst pissen”. Het paard reageerde net zo precies als Cent en dus gebeurde dat.

 

De gemeentesecretaris was een dandy. Hij liep in een sportieve combinatie gekleed, naar het gemeentehuis, met in zijn hand een paraplu waarmee hij opvallend zwaaide. Omdat hij er aan hechtte om thuis te eten zagen we de gemeentesecretaris vier keer daags door het dorp lopen.  ’s Morgens, ’s avonds en tussen de middag. Daardoor was de gemeentesecretaris een opvallende persoonlijkheid in het dorp.

 

Het klikte niet tussen beiden. Dat lag niet aan Cent. Die gedroeg zich keurig. Tegen zijn klanten maar ook tegen de gemeentesecretaris. Hij betaalde stipt iedere week zijn huur aan de gemeentesecretaris. Maar het was net of die het niet prettig vond dat Cent bij hem aan de deur kwam. De gemeentesecretaris vond de aanwezigheid van Cent, zo dichtbij, afbreuk doen aan zijn status. En hij zorgde voor kleine provocaties. Zo deed hij moeilijk als Cent voor zijn huisje op het pad naar de woonboerderij aan het klussen was. Hij droeg Cent dan op daarmee te stoppen.

 

In het huisje van Cent was alleen licht van olielampen en daarom ging Cent op een dag naar de gemeentesecretaris om hem te vragen elektriciteit in zijn huisje aan te willen leggen. De kabel naar de woonboerderij liep langs zijn huis, dus dat moest niet al te moeilijk zijn. Maar de gemeentesecretaris weigerde dat. En daarom besloot Cent dat op eigen kosten te laten doen. Maar dat ging niet dan nadat Cent in duidelijke bewoordingen tegen de gemeentesecretaris had verteld wat hij daar van vond.

 

De gemeentesecretaris reageerde daarop als door een wesp gestoken. Op het gemeentehuis vertelde hij dat Cent hem had bedreigd. En vanaf dat moment kreeg de gemeentebode opdracht om de gemeentesecretaris te begeleiden als hij naar zijn werk of weer naar huis ging. Ook kreeg Cent de aanzegging dat hij de waslijn die langs het pad naar de beide woningen stond moest weghalen. Dat stond niet, die lakens en onderbroeken voor de deur.  Gelukkig was er een buurvrouw die hem een plek op haar erf aanbood om de waslijn te plaatsen.

 

Maar het was Cent niet naar de zin. En toen hem elders in het dorp een ander huis werd aangeboden hakte hij de knoop door. Hij vertrok ondanks dat hij al huur aan de gemeentesecretaris vooruit had betaald. Hij ging onmiddellijk naar de secretaris toe om alsnog het geld voor de aanleg van de elektriciteit op te eisen. Zoals verwacht weigerde de gemeentesecretaris opnieuw Cent te betalen. Daarop besloot Cent om de volgende dag de leidingen die hij betaald had, uit het huisje te slopen. Toen hij ’s avonds na werktijd bij het huisje kwam bleek er echter een ander slot in de deur te zijn geplaatst. Terwijl de huurtermijn voor Cent nog niet was afgelopen. Cent bedacht zich niet en forceerde het slot en sloopte de elektriciteitsleidingen. De volgende dag kreeg Cent bezoek van de plaatselijke politieagent waarmee Cent altijd goed had kunnen opschieten. Die gaf hem een proces- verbaal en vertelde erbij dat de gemeentesecretaris het hoog op nam en zijn best deed om Cent voor de rechtbank veroordeeld te krijgen. Dat gebeurde ook en Cent werd veroordeeld voor de vernielingen die hij had aangebracht.

 

Een paar dagen later kwam de politieagent bij Cent in zijn nieuwe huis langs. Hij probeerde hem wat te troosten. En hij vertelde Cent dat hij te impulsief had gehandeld. Cent had toen hij het vernieuwde  slot aantrof beter zelf de politieagent moeten waarschuwen. Dan had de politieagent de gemeentesecretaris verbaliseerd. En had de gemeentesecretaris zich zelf voor het gerecht moeten verantwoorden. De agent zei er nog bij dat hij daar in dat geval graag aan had meegewerkt.

 

8 oktober 2014 Wim van den Bremen